Cijferrapport

Kinderopvang baby's en peuters

Ga snel naar...

Cijfers over kinderopvang baby's en peuters op lokaal niveau.

Cijfers op maat

Ontdek welke bronnen we gebruiken voor onze kwaliteitsvolle data.

Achtergrondinformatie en documentatie
In dit themarapport vind je kerncijfers over het kinderopvanglandschap in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: het formele opvangaanbod, het gebruik van dit aanbod en het inkomenstarief die de gezinnen betalen.

Plaatsen en locaties opvang baby's en peuters

Eind 2023 waren er 5.731 opvanglocaties voor baby's en peuters. Alle locaties samen zorgen voor 93.035 vergunde plaatsen voor baby's en peuters

  • In 2023 bleef het aantal plaatsen vrijwel stabiel (-0.1%). Er zijn 258 locaties en 93 plaatsen minder dan eind 2022. 
  • In vergelijking met 2014 zijn er in 2023 1.351 plaatsen meer (+1,5%). 

Deze cijfers houden nog geen rekening met de uitbreiding van het aantal plaatsen die in het najaar van 2023 is aangekondigd, omdat de aanvraagperiode nog liep.

Tendensen die deze cijfers beïnvloeden: 

  • De toename van het aantal plaatsen in de groepsopvang (+813) en de groepsopvang samenwerking (+169) compenseert vrijwel de daling van het aantal plaatsen in de gezinsopvang (-1.075).
  • Het wegvallen van plaatsen heeft vooral te maken met:
    • locaties die stoppen (566 stoppers tegenover 310 starters)
    • schorsingen (39 locaties) of opheffingen (25 locaties).
       

De evolutie van het aantal plaatsen varieert per Vlaamse provincie

  • een stijging in Antwerpen (+223, +0,9%) en Limburg (+187, +2%)
  • een daling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (-149, -2,2%) en Oost-Vlaanderen (-297, -1,4%)
  • en beperkte daling in Vlaams-Brabant (-47, -0,3%) en West-Vlaanderen (-9, -0,1%). 
  • Er zijn 44,6 plaatsen per 100 kinderen tussen 0 en 3 jaar. Dit is een stijging ten opzichte van 2022 (44,3 plaatsen per 100 kinderen).  Er zijn dus meer plaatsen beschikbaar in verhouding tot het aantal kinderen, ondanks de lichte daling van het aantal plaatsen. Dit komt omdat er in 2023 minder kinderen jonger dan 3 jaar waren. 
  • In 2023 zijn 80,1% van de plaatsen inkomensgerelateerd. Ouders betalen er een tarief dat afhangt van het gezinsinkomen. In totaal gaat het over 74.485 plaatsen, 2.644 meer dan in 2022. 
    De stijging is vooral het gevolg van een beslissing van de Vlaamse Regering om bestaande plaatsen om te schakelen (met verhoging subsidies) naar een plaats met inkomenstarief.

Eind 2023 is het aantal plaatsen per subsidietrap als volgt verdeeld: 

  • 4.340 plaatsen (4,6%) plaatsen zijn niet gesubsidieerd.
  • 17.936 plaatsen (19,1%) krijgen enkel een basissubsidie.
  • 71.404 plaatsen (76,2%) hebben een subsidie inkomenstarief.
    • hiervan krijgen 2.856 plaatsen (3,0%) een plussubsidie 

In deze cijfers tellen ook de vergunde plaatsen mee die uitsluitend voor schoolkinderen bestemd zijn (645 plaatsen).   

Vooral door de recente subsidie-uitbreidingsrondes

  • daalt het aantal plaatsen zonder subsidie voor het tweede jaar op rij sterk (-3.528 plaatsen in 2022, -4.213 plaatsen in 2023). 
  • steeg het aantal gesubsidieerde T2 plaatsen in 2023 met 2647 plaatsen. 

Het aandeel plaatsen zonder subsidie inkomenstarief is het grootst in:

  • Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 31,1%
  • Vlaams-Brabant: 25,7%

Gebruik van de opvang

We berekenen het gebruik volgens twee methodes:

  1. Een momentopname: we berekenen het aandeel kinderen tot 3 jaar dat in de maand september in de formele opvang aanwezig was. 
  2. Een terugblik: we bekijken het opvanggebruik van kinderen tot maximaal 3 jaar sinds hun geboorte, zelfs als ze op het moment van de berekening niet meer in de opvang zitten

1. Momentopname: gebruik tijdens de maand september

52,3% van de kinderen tussen 2 maanden en 3 jaar uit het Vlaams Gewest maakte in september 2023  gebruik van formele opvang. Dat is iets lager dan in september 2022 (53,3%). 

  • In West-Vlaanderen ligt het aandeel kinderen in de formele opvang net zoals de vorige jaren hoger dan in de andere provincies (59,4%). 
  • Vlaams-Brabant kent het laagste aandeel (48,1%).  

Het gebruik van formele opvang varieert volgens de leeftijd: 

  • Bijna 7 op de 10 kinderen tussen 12 en 30 maanden maakten in september 2023 gebruik van formele opvang.
  • Bij heel jonge kinderen en kinderen ouder dan 2,5 jaar ligt dat aandeel heel wat lager:
    • 23,8% bij baby’s tussen 2 en 5 maanden
    • 13,5% bij kinderen van 30 maanden of ouder. Veel kinderen gaan dan al naar de kleuterschool.  

2. Terugblik: gebruik van kinderen die maximaal 3 jaar zijn

  • 63,7% van de kinderen tussen 2 maanden en maximum 35 maanden maakte sinds hun geboorte minstens 1 dag gebruik van formele opvang. 
  • Er zijn provinciale verschillen. Het aandeel varieert van 58,7% van de kinderen in Vlaams-Brabant tot 71,5% in West-Vlaanderen. 
  • Ook deze gebruikscijfers liggen iets lager dan de voorgaande jaren (64,8% in 2021 en 64,7% in 2022). 
  • Bijna 3 op de 4 kinderen tussen 2 en 3 jaar  waren ooit aanwezig in de formele opvang
  • Er zijn provinciale verschillen. 
    • In West-Vlaanderen maakte 82,1% van de kinderen tussen 30 en 35 maanden (ooit) gebruik van formele opvang. 
    • In Vlaams-Brabant ligt dat aandeel heel wat lager (69,3%).  
  • Ongeveer 25% maakte geen gebruik van formele opvang. Onderzoek toont aan dat sommige kinderen wel informeel opgevangen worden en dat er veel verschillende redenen zijn om de formele opvang niet te gebruiken. 

 

 

Het gebruik verschilt naargelang de origine van de moeder en de kansarmoedesituatie van het gezin:

  • 76,2% van de kinderen met een moeder van Belgische origine gebruikt(e) formele opvang. 
  • Het gebruik ligt lager bij:
    • andere origineclusters: nog geen 30% van de kinderen met een moeder met geboortenationaliteit van een Maghrebland maakte bijvoorbeeld gebruik van de formele opvang. 
    • kansarmoede: 
      • Van alle kinderen geboren in kansarmoede maakt(e) 37,6% gebruik van formele opvang. 
      • Bij de niet-kansarme kinderen gebruikt(e) 68,9% formele opvang.   
  • Slechts 33,2% van de kinderen in kansarmoede met een moeder van niet-Belgische origine, ging naar de opvang. Bij de kinderen met een moeder van Belgische origine die niet kansarm zijn, ligt het gebruik van formele opvang veel hoger: 78,1%.   Het verschil tussen beide groepen neemt verder toe sinds 2021. 

 

Het verschil tussen de kansengroepen doet zich in elke provincie voor. Ook in vele gemeenten verschilt het gebruik naargelang de kansarmoedesituatie en de origine van de moeder.

Naar welk type opvang gaan kinderen

  • 69,7% van de opgevangen kinderen gaat naar een groepsopvang.  
  • Opvang bij (samenwerkende) onthaalouders is nog steeds belangrijk in Vlaanderen: 30% van de  kinderen worden in die context opgevangen.  
  • Ruim 78% van de opgevangen kinderen wordt opgevangen in een locatie met inkomenstarief. 

Op welke leeftijd starten kinderen in de formele opvang?

Ruim 6 op 10 kinderen van het geboortejaar 2021 die opvang gebruiken, startte voor de 6 eerste levensmaanden:

  • 0,3% voor ze 2 maanden oud waren
  • 19,5% wanneer ze 2 of 3 maanden oud waren
  • 41,5% op 4 of 5 maanden 
  • ruim 11,3% na het eerste levensjaar

Het aandeel kinderen dat voor 6 maanden met formele opvang startte lag iets hoger dan in 2019 en 2020 (61,3 versus 58 en 58,9%).

Kinderen met een moeder van Belgische origine starten duidelijk jonger met opvang.

Hoe dikwijls gaan kinderen naar de opvang?

  • Kinderen die geboren zijn in 2021 gebruikten gemiddeld tijdens hun eerste 3 levensjaren 289 dagen formele opvang. 
     
  • Het gemiddeld aantal dagen varieert naargelang de leeftijd van het kind:
    • In het eerste levensjaar (2021) 75 dagen
    • In het tweede levensjaar (2022) 138 dagen
    • In het derde jaar (2023) 97 dagen
       
  • Het aantal opvangdagen blijft verder stijgen: 268 vorig jaar en 263 2 jaar geleden). De invloed van de pandemie ebt verder weg. 
     
  • Achter het gemiddeld aantal dagen gaat heel wat variatie schuil:
    • Ongeveer 8% van de kinderen ging maximaal 100 dagen naar de opvang. 
    • 31,2% maakte tussen 300 en 400 dagen gebruik van de opvang.
    • 17,2% ging meer dan 400 dagen.
       
  • Kinderen die niet in kansarmoede geboren werden, maken intensiever gebruik van formele opvang dan kinderen in kansarmoede. 
    • Kansarme kinderen met een moeder van niet-Belgische origine hebben gemiddeld 99 opvangdagen minder dan niet-kansarme kinderen met een moeder van Belgische origine (205 tegenover 304). 
    • De hogere instapleeftijd beïnvloedt dit cijfer (zie 'Op welke leeftijd starten kinderen in de opvang?'). 

Waar gaan kinderen naar de opvang?

  • Bijna 28% van de kinderen die opvang gebruiken, gaat naar een kinderopvang in een andere gemeente dan de woonplaats. Dat cijfer kent jaarlijks een lichte stijging.
  • Er is lokaal heel wat variatie: zie gegevens per gemeente.
  • Een laag of hoog percentage betekent niet noodzakelijk dat er in de eigen gemeente voldoende of onvoldoende aanbod is. Ouders kunnen er voor kiezen om hun kind in een andere gemeente te laten opvangen, bijvoorbeeld omdat de opvang dichter bij huis is of op weg naar het werk of omdat die opvang qua type of tarief beter aansluit bij hun wensen.

Hoeveel betalen gezinnen in de opvang?

  • 78% van de opgevangen kinderen gaat naar een opvang met inkomenstarief, waar men betaalt volgens het inkomen van het gezin. Enkel voor deze groep hebben we cijfers over de prijs die gezinnen voor kinderopvang betalen. 
  • In 2023 bedroeg het inkomenstarief gemiddeld 16,73 euro. 
  • Door de indexering van de tarieven in 2023 (+9,68%) is het gemiddeld inkomenstarief gevoelig gestegen. 
  • 15,9% betaalt hoogstens het standaardminimum. Dit aandeel daalt sinds 2020. 
  • 60,4% betaalt minstens 15 euro per dag. 
  • Het aandeel kinderen dat meer dan 25 euro betaalt, is 16,1%. Deze stijging heeft hoofdzakelijk met de indexering van het inkomenstarief te maken.
  • Het gemiddelde tarief van kinderen in kansarmoede ligt heel wat lager (6,62 euro) dan dat van kinderen die niet in kansarmoede opgroeien (17,87 euro). 
  • Kinderen met een moeder van Belgische origine betalen gemiddeld een hoger tarief (18,53 euro) dan kinderen met een moeder van niet-Belgische origine (11,27 euro).  
  • Het verschil in tarief naar origine is 
    • beperkt binnen de groep van kinderen in kansarmoede: 7,41 euro voor Belgische origine versus 6,20 euro voor niet-Belgische origine.
    • binnen de groep van kinderen die niet in kansarmoede opgroeien: 19,01 euro voor Belgische origine tegenover 12,93 euro voor niet-Belgische origine. 

Wie voldoet aan bepaalde voorwaarden (werkloosheid, opleidingstraject, pleegkind, …), kan korting op het tarief krijgen. 

  • In 2023 is op 8,4% van de attesten deze korting toegepast. Dit is een lichte daling tegenover 2022 (8,6%). 
  • Naast het OCMW-tarief (1,6%) zijn de kortingen omwille van werkloosheid en invaliditeit de meest voorkomende tarieven.  

Dat kinderen in kansarmoede gemiddeld een lager tarief hebben, komt ook omdat meer dan een derde van die kinderen een individueel verminderd tarief heeft, waarvan een groot deel een OCMW-tarief.

 

Meer cijfers en rapporten 

Voor meer details en voor cijfers op lokaal niveau, kan je terecht op de pagina cijfers op maat.   

Over kinderopvang en het gebruik ervan wordt ook geregeld wetenschappelijk onderzoek gevoerd. Bekijk deze rapporten op Achtergrondinformatie en documentatie.

Ook interessant
Nog niet gevonden wat je zocht?
Vraag het aan team Beleidsonderbouwing
Diederik Vancoppenolle, wetenschappelijk adviseur Opgroeien

Het team Beleidsonderbouwing bundelt wetenschappelijk onderzoek en datarapportering en -monitoring. 

Team Beleidsonderbouwing