Cijfers over borstvoeding per provincie en per gemeente
Cijfers op maatOntdek meer over begrippen en registratie- en berekeningswijze.
Achtergrondinformatie en documentatie82,6% van de baby’s geboren in Vlaanderen startte in 2023 met borstvoeding, een beperkte stijging met 0,4 procentpunt tegenover 2022. De toename van het aandeel kinderen met borstvoeding op 24 uur doet zich al enkele jaren voor. Sinds 2014 is er een stijging met 5 procentpunten (van 77,6% naar 82,6%).
77,7% van de kinderen geboren in Vlaanderen krijgt in het prille levensbegin uitsluitend borstvoeding. Dat cijfer ligt op hetzelfde niveau als in 2022, maar ligt wel 1,7 procentpunt hoger dan in 2014.
Er zijn verschillen tussen de provincies. Als we naar de totaalcijfers (uitsluitend + niet uitsluitend borstvoeding) kijken, dan stellen we vast dat er in Vlaams-Brabant en Antwerpen het meest wordt gestart met borstvoeding en in West-Vlaanderen het minst. In West-Vlaanderen start bijna 24% van de kinderen niet met borstvoeding.
In alle provincies, behalve Limburg, zien we dat er iets meer kinderen starten met borstvoeding dan in 2022. Na de sterke stijging in 2022 daalt in Limburg het aandeel kinderen dat start met borstvoeding zeer beperkt met 0,1 procentpunt. In Vlaams-Brabant (+0,9 procentpunt) en West-Vlaanderen (+0,8 procentpunt) neemt het aandeel kinderen dat start met borstvoeding het sterkst toe in 2023. In alle provincies, behalve Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen, daalt het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt, in Antwerpen is deze daling het sterkst (-1 procentpunt). In Vlaams-Brabant neemt het aantal kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt toe met 1,3 procentpunt.
Meer cijfers op provinciaal en lokaal niveau zijn terug te vinden bij Cijfers op maat.
6 dagen na de geboorte zien we dat het aandeel baby’s dat borstvoeding krijgt 4,2 procentpunten lager ligt dan op 24 uur. Het gaat wel nog om 78,4%, van wie het grootste deel uitsluitend borstvoeding krijgt.
Ten opzichte van 2022 zien we dat het aandeel kinderen dat borstvoeding krijgt op dag 6 toeneemt met 1,4 procentpunt. Zowel het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt (toename met 1,1 procentpunt) als het aantal kinderen dat niet uitsluitend borstvoeding krijgt (toename met 0,2 procentpunt), stijgt. Sinds 2014 zien we dat het aandeel kinderen dat op dag 6 borstvoeding krijgt met 5,9 procentpunten gestegen is (van 72,5% naar 78,4%).
Ook op dag 6 ligt het aandeel kinderen dat borstvoeding krijgt het hoogst in Vlaams-Brabant: 82,8% van de kinderen krijgt er borstvoeding. In West-Vlaanderen ligt het percentage het laagst (71,7%). In elk van de provincies stijgt het aandeel kinderen dat op dag 6 borstvoeding krijgt. In West-Vlaanderen is deze stijging het grootst (+2,2 procentpunt).
Bij prematuur geboren kinderen (<37 weken) ligt het percentage dat op dag 6 borstvoeding krijgt 1,3 procentpunten lager dan bij à terme geboren kinderen (77,2% tegenover 78,5%). Het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt, verschilt wel sterker. Van de à terme geboren kinderen krijgt 64,5% uitsluitend borstvoeding, bij premature baby’s gaat het om 53,9%. Premature baby’s kennen dus een hoger aandeel kinderen dat naast borstvoeding andere voeding krijgt (23,2% tegenover 14%). Tegenover 2022 nam het aandeel premature baby’s dat start met borstvoeding toe met 3,8 procentpunt.
Bij eerstgeboren kinderen ligt het aandeel kinderen dat op dag 6 borstvoeding krijgt iets hoger dan bij 'volgende' kinderen (78,9% tegenover 78% in 2023). 'Volgende' kinderen krijgen echter vaker uitsluitend borstvoeding dan eerstgeborenen. Uit niet-opgenomen data weten we dat er onder de 'volgende' kinderen nog verschillen zijn. Het is niet zo dat er steeds minder borstvoeding gegeven wordt naarmate de pariteit van het kind hoger ligt. Borelingen van pariteit 3 of 4 krijgen juist meer borstvoeding dan borelingen van pariteit 2. Dat heeft vooral te maken met het feit dat er bij de kinderen met een hogere pariteit meer moeders van niet-Belgische origine zijn, van wie gekend is dat ze meer borstvoeding geven.
Uit de onderstaande tabel blijkt dat 9 op de 10 kinderen met een moeder van niet-Belgische origine (dus die bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had) op dag 6 borstvoeding krijgen. Dat is heel wat hoger dan de 72,7% bij de kinderen met een moeder van Belgische origine. Het aandeel kinderen met een moeder van Belgische origine dat op dag 6 borstvoeding krijgt, neemt in 2023 wel met 2 procentpunten toe.
Uit de cijfers per originecluster leiden we af dat kinderen met een moeder van Afrikaanse origine het hoogste aandeel borstvoeding kennen op dag 6. Even opmerkelijk is dat kinderen met een moeder met een geboortenationaliteit van een ander EU-land duidelijk meer starten met borstvoeding dan kinderen met een moeder van Belgische origine.
Bij kinderen met een moeder van Belgische origine doet zich een groot verschil voor naargelang de kansarmoedesituatie van het gezin (54,7% van de kinderen in kansarmoede krijgt borstvoeding op dag 6 tegenover 73,6% bij niet-kansarme kinderen). Bij kinderen met een moeder van niet-Belgische origine is er een kleiner verschil (1 procentpunt) in het aandeel dat op dag 6 borstvoeding krijgt, maar uit niet-opgenomen cijfers weten we wel dat er onder de kinderen in kansarmoede minder kinderen uitsluitend borstvoeding krijgen (59,1% bij kansarme kinderen tegenover 64,1% bij niet kansarme kinderen). Die verschillen deden zich ook in de voorbije jaren al voor. We zien in 2023 wel een sterke toename in het aandeel kansarme kinderen met een moeder van Belgische origine dat op dag 6 borstvoeding krijgt (+5,5 procentpunt).
Kind en Gezin registreert voor bijna elk kind in welke kraamkliniek het geboren is. In 2023 hadden in België 31 kraamklinieken een BFHI-label (Baby Friendly Hospital initiative), een certificaat dat weergeeft dat ze een borstvoedingsvriendelijk beleid voeren. We verkennen of er verschillen zijn in de borstvoedingscijfers naargelang het kind geboren is in een kraamkliniek met of zonder BFHI-label.
De figuur geeft aan dat van de kinderen die in 2023 geboren zijn in een kraamkliniek met BFHI-label, (nog) een groter aandeel borstvoeding op dag 6 krijgt dan bij de kinderen die in een kraamkliniek zonder BFHI-label zijn geboren (81,5% tegenover 76,6%). Ook het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt ligt hoger in de kraamklinieken met BFHI-label (66,4% tegenover 62,1%).
De verschillen moeten voorzichtig geïnterpreteerd worden, want het profiel van de borelingen in BFHI- en niet-BFHI-kraamklinieken is niet gelijk. Zo kennen BFHI-kraamklinieken een hoger aandeel kinderen met een moeder van niet-Belgische origine. Aangezien moeders van niet-Belgische origine vaker starten met borstvoeding, is het logisch dat de borstvoedingscijfers verschillen. Uit niet-opgenomen analyses blijkt echter dat er ook na controle voor dergelijke profielverschillen tussen kraamklinieken met en zonder BFHI-label verschillen blijven bestaan in de borstvoedingscijfers. Binnen elke kansengroep ligt bv. het aandeel kinderen dat op dag 6 uitsluitend borstvoeding krijgt hoger bij kinderen geboren in een BFHI-kraamkliniek.
Bij de interpretatie van de cijfers naar BFHI-label zijn de volgende twee zaken belangrijk:
De data laten dus niet toe om een definitieve uitspraak te doen over de invloed van het BFHI-label op de borstvoedingscijfers.
Omdat borstvoeding zoveel voordelen heeft voor de gezondheid en ontwikkeling van het kind, adviseert de Wereldgezondheidsorganisatie om kinderen tot 6 maanden uitsluitend moedermelk te geven.
Op 6 maanden krijgt 36,4% van de kinderen (geboren in Vlaanderen in 2022) nog borstvoeding. Iets meer dan 1 op de 10 baby’s krijgen dan nog uitsluitend borstvoeding. Ten opzichte van de geboortecohorte van 2020 zien we dat het aandeel kinderen dat op 6 maanden borstvoeding (uitsluitend + niet uitsluitend) krijgt, beperkt is toegenomen (+0,3 procentpunten) en dat enkel het aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt, is afgenomen.
Uit niet-opgenomen data weten we dat 15,7% van de kinderen die op dag 6 uitsluitend borstvoeding kregen op 6 maanden nog steeds uitsluitend borstvoeding kreeg en dat 36,1% van hen nog steeds borstvoeding kreeg, maar niet meer uitsluitend. Bijna de helft (48,2%) van de kinderen geboren in 2022 die gestart waren met uitsluitend borstvoeding, krijgt op 6 maanden dus geen borstvoeding meer.
Uit het dashboard op de pagina Cijfers op maat blijkt dat er zich - net zoals op de andere tijdstippen (24 uur en dag 6) waarvoor er voedingscijfers zijn - verschillen voordoen tussen de provincies. In West-Vlaanderen krijgt 28,6% van de borelingen uit 2022 op 6 maanden nog borstvoeding (waaronder 8,5% uitsluitend borstvoeding). In Vlaams-Brabant is het aandeel kinderen dat dan nog borstvoeding krijgt het grootst (41,8%) en wordt er meer uitsluitend (13%) borstvoeding gegeven in vergelijking met de andere provincies.
We zien op 6 maanden dat meer dan de helft (51,6%) van de kinderen met een moeder van niet-Belgische origine nog borstvoeding krijgt, terwijl het bij kinderen met een moeder van Belgische origine om 28,9% gaat. Ook op 6 maanden zien we bij de kinderen met een moeder van Belgische origine dat kinderen in kansarmoede vaker geen borstvoeding (meer) krijgen dan kinderen die niet in kansarmoede leven. Het verschil doet zich in elke provincie voor.
Medewerkers van Kind en Gezin (Opgroeien) registreren sinds 2019 niet enkel de voedingssituatie op 3 vaste leeftijdsmomenten (24 uur, dag 6 en 6 maanden), maar bevragen de voedingssituatie op elk contactmoment. Zo kunnen we ook voor andere leeftijden gegevens over borstvoeding afleiden. Hoewel die registratie minder volledig ingevuld is, gaat het wel nog steeds om gegevens over duizenden kinderen. Op basis van deze registraties:
Team Datamanagement bundelt wetenschappelijk onderzoek en datarapportering en -monitoring.