Twee maanden en vijf dagen, zo lang kan de gesloten instelling van Everberg een tussenstop zijn voor jongeren die feiten pleegden of daarvan worden verdacht. Begeleider Sam en campusverantwoordelijke Wim leven elke dag samen met de jongens die in De Grubbe verblijven. Ook met niet-begeleide straatjongeren die hier steeds vaker worden opgevangen.
“De jeugdrechter vertrouwt jongeren tussen 14 en 18 jaar toe aan De Grubbe wanneer ze verdacht worden van het plegen van feiten. We krijgen dan maximum 2 maanden en 5 dagen tijd om te kijken wat de best mogelijke oplossing is om die jongere te helpen.”, vertelt campusverantwoordelijke Wim. “De laatste maanden merken we dat er ook steeds meer niet-begeleide straatjongeren naar De Grubbe komen. Maar door de taalbarrière en trauma’s van deze jongens, horen ze eigenlijk niet thuis binnen de muren van een gemeenschapsinstelling.”
“Weliswaar hebben ze feiten gepleegd of worden ze daarvan verdacht, net als de andere jongens die hier verblijven”, vult begeleider Sam aan. “We hebben even de tijd om elke jongere te observeren, te onderzoeken wat het vervolgtraject kan zijn voor hen en hoe ze hun leven terug op de rails krijgen. Maar niet-begeleide jongens komen hier toe zonder context, zonder netwerk of familie. Dan loop je automatisch tegen een muur aan, want welk perspectief heb je nog als er niemand op je wacht hierbuiten? Bovendien dragen ze ook veel bagage met zich mee. Je ziet hier veel 14-jarigen binnenkomen waarvan je denkt: ‘Wat die allemaal al hebben overleefd, ga ik op mijn hele leven niet op mijn bord krijgen.’ Dat maakt dat je met een enorm verschil zit tegenover hun leeftijdsgenoten die hier verblijven.”
Wat maakt het moeilijk om met zo’n jongeren aan de slag te gaan?
Wim: “Het begint bij communicatie. Ze komen hier toe en spreken in het beste geval een paar woordjes Frans. Wat we willen vertellen en meegeven als begeleiders aan jongeren is heel moeilijk over te brengen zonder gemeenschappelijke taal. Daar botsen we al heel snel op. Eigenlijk meteen als de jongens hier binnen worden gebracht en de politie hen aan ons overhandigt. We proberen hen dan duidelijk te maken dat wij geen politieagenten zijn, maar begeleiders, hulpverleners, … Het kan dagen, weken duren voor je dat stukje met hand en tand hebt uitgelegd.”
Vertrouwen is cruciaal?
Wim: “Zeker! En dat maakt onze taak extra ingewikkeld. Bij doorsneejongeren kunnen we vanaf dag één beginnen bouwen aan het traject van vertrouwen om rustig aan te geraken tot verdere hulpverlening. Maar als je er weken over doet om uit te leggen waar een jongere is terecht gekomen, duurt het te lang voor je de volgende stap kan zetten.”
Sam: “Het is enorm overweldigend als je hier binnen komt, ook voor jongeren tegen wie ik wél kan zeggen ‘Kalm, we zijn hier in De Grubbe, dat komt hier allemaal goed. Er zijn een aantal regels, als je die volgt dan komt dat hier echt wel in orde.’ Die twee zinnen kan je niet overbrengen aan een niet-begeleide minderjarige. Ze gaan met ons in strijd, omdat ze denken dat we hen opsluiten en gevangen proberen zetten. Of erger: dat ze het land worden uitgezet. Om dan duidelijk te maken dat we hen proberen te helpen, dat we samen willen kijken hoe ze hier beter kunnen uitkomen: dat is een moeizaam proces. En vertrouwen… Het is voor iedereen al moeilijk om na een maand of twee vertrouwen te krijgen in iemand. Hoe zijn we zelf als we iemand pas kennen? Laat staan als je iemand moet vertrouwen aan wie je je verhaal zelfs niet kwijt kan.”
Wat proberen jullie dan toch te bereiken?
Wim: “Niet-begeleide jongeren zijn vaak letterlijk van straat geplukt en komen hier toe in een bedenkelijke toestand. Ze hebben heel wat kwaaltjes: fysiek maar ook psychisch. Maar De Grubbe is natuurlijk geen behandelcentrum. Wij kunnen niet aan de slag gaan met de trauma’s die ze hebben opgelopen. We kunnen luisteren en een soort eerstelijns hulpverlening zijn, hen even oplappen, maar daar stopt het wel. Je geraakt op zo’n korte tijd niet verder dan dat. Niet dat we dat niet zouden willen, we hebben er gewoon de tijd niet voor. En dan blijft nog die taalbarrière. We proberen wel creatief na te denken hoe we die kunnen wegnemen, maar je blijft botsen op je eigen limieten. Als je twee zulke jongeren in je leefgroep hebt, zijn er nog acht anderen die je ook aandacht moet geven en met wie je ook nog aan de slag moet. Terwijl je bijna voltijds met die twee zou kunnen bezig zijn om hun problematieken te doorgronden.”
In een ideale wereld, wat zou deze jongeren wel helpen?
Sam: “Eigenlijk begint hun verhaal al lang voordat ze hier terechtkomen. Wij zijn maar een pleister op een wonde die al een hele tijd aan het etteren is. Terwijl die jongens een stevige basis nodig hebben. Ergens waar ze terecht kunnen, maar niet alleen voor onderdak. Dat is wat we hen hier kunnen bieden… Een maand, twee maanden: we geven hen een dak boven hun hoofd, eten. Maar daarmee is hun probleem niet opgelost. Ze zijn ergens vertrokken, om welke reden dan ook, omdat ze hulp zochten of omdat ze het beter willen hebben. Mensen kennen de verhalen van oorlogen, maar er zijn ook veel andere redenen waarom jongeren naar hier komen. Op zoek naar werk, op zoek naar geluk, op zoek naar iets wat eender welke mens zou moeten kunnen hebben of recht op heeft.”
Wim: “Het blijven kinderen, dat wordt wel eens vergeten. Kinderen die eigenlijk op dit moment voor zichzelf aan het zorgen zijn, terwijl er voor hen moet gezorgd worden. Die kans krijgen ze niet. Ze zijn helemaal op zichzelf aangewezen. En dat voelt heel fout aan. Voor ons als hulpverleners, maar ook gewoon als mens.”
Zitten ze hier dan helemaal niet op hun plaats?
Wim: “We willen wel helpen. Je bent hulpverlener, dus je wilt het wel doen. Maar is dit de beste omgeving daarvoor? Dat denk ik niet. Ze zitten ze hier natuurlijk om een bepaalde reden. Ze hebben zaken gedaan die niet door de beugel kunnen en daarvoor is een gesloten instelling in principe het juiste antwoord. Dat geldt immers voor elke jongere die hier verblijft. Maar als het gaat over onze opdracht en het vervolgtraject dat we voor deze jongeren moeten uitdenken… Dan is dat voor hen op dit moment niet de beste plaats. Omdat dat vervolghulptraject onvoldoende bestaat. Er zijn plaatsen in Vlaanderen waar die jongeren terecht kunnen, maar we hebben sterk de indruk dat dat de laatste jaren ontoereikend is. Het zijn stilaan zoveel jongeren dat er een tekort is aan hulpverlening.”
Sam: “En die hulpverlening kunnen wij hier niet bieden. Of toch onvoldoende. Wij kunnen even zorgen voor hen, zorgen voor een dak en voor eten. Proberen om een gesprek aan te gaan en ervoor zorgen dat ze openstaan voor andere hulp. Maar als je verder nog weinig kunt bieden, dan stopt het daar helaas ook. Dat is onze zorg nu.”
Zo’n verhalen moeten ook bij begeleiders als jullie in de kleren kruipen.
Sam: “Het gaat om jongens in een zeer kwetsbare positie. Die komen niet naar Europa voor hun plezier. Niemand gaat voor zijn plezier op een bootje zitten in de hoop dat je de overkant van het kanaal haalt. Niemand gaat voor zijn plezier duizenden kilometers wandelen op blote voeten. Niemand gaat voor zijn plezier onder een camion hangen. Je doet dat omdat je hoopt dat het ergens anders beter is. Dat stuk mag écht niet vergeten worden.”