Details en historiek over de kansarmoede-index, gesitueerd ten opzichte van andere inkomensindicatoren op lokaal, gemeentelijk en provinciaal niveau.
Cijfers op maatOntdek welke bronnen we gebruiken voor onze kwaliteitsvolle data.
Achtergrondinformatie en documentatieOm gezinnen automatisch hun Groeipakket te kunnen (laten) uitbetalen worden er heel wat gegevens benut op basis van automatische stromen, waaronder ook gegevens over het inkomen van gezinnen. Het Groeipakket werkt met een geconstrueerd bruto belastbaar inkomensbegrip waarbij voor de inkomensverstrekkers in het gezin gegevens uit diverse bronnen samengeteld worden en waarbij sommige componenten ook een zwaarder gewicht krijgen. De inkomens hebben betrekking op het jaar T-2. Hoewel het inkomensbegrip daardoor niet perfect de reële en/of meest recente inkomens weerspiegelt, is het toch erg relevant om de inkomensverdeling op basis van de Groeipakket-gegevens te schetsen. Het gaat immers om data die beschikbaar zijn voor de hele populatie feitelijke gezinnen waar een kind met recht op het basisbedrag woont (meer dan 900.000 gezinnen), het gaat niet alleen om inkomens die op het aanslagbiljet vermeld staan en de data kunnen verbijzonderd worden naar gezinskenmerken (zoals aantal kinderen en aantal inkomensverstrekkers).
Onderstaande figuren zijn opgesteld per inkomensjaar. We tellen daarbij steeds het aantal gezinnen dat 2 jaar na afloop van het inkomensjaar woonde in het Vlaams Gewest. De gegevens over inkomensjaar 2021 gaan dus over feitelijke gezinnen die eind 2023 in Vlaanderen woonden en het inkomen dat de inkomensverstrekkers in die gezinnen hadden in 2021.
Ongeveer 20% van de gezinnen van 2023 had in 2021 een inkomen van minder dan 30.000 euro. Bijna 60% had een inkomen tussen 30.000 en 90.000 euro. 21,3% had een inkomen van minstens 90.000 euro, waarbij 3,7% minstens 150.000 euro.
De inkomensverdeling evolueerde sinds 2017 slechts in beperkte mate.
De inkomensverdeling op gezinsniveau verschilt tussen de provincies. In Antwerpen had 22,6% van de gezinnen een bruto belastbaar gezinsinkomen van minder dan 30.000 euro, in de andere provincies en vooral in Vlaams-Brabant lag dat aandeel een stuk lager (16,7%). Vlaams-Brabant had in vergelijking met de andere provincies wel duidelijk een groter aandeel gezinnen met een bruto belastbaar gezinsinkomen van minstens 90.000 euro (27,7%)
Het gezinsinkomen verschilt sterk naarmate er 1 of 2 inkomensverstrekkers in een gezin zijn. Bijna 60% van de gezinnen met 1 inkomensverstrekker heeft een inkomen van minder dan 30.000 euro. Bij gezinnen met 2 inkomensverstrekkers is dat heel wat minder (7,3%).
Gezinnen met 1 rechtgevend kind op Groeipakket hebben in vergelijking met gezinnen met 2 en 3 kinderen vaker een inkomen onder de 30.000 euro en minder vaak een inkomen van minstens 90.000 euro.
Bijna de helft van de gezinnen met 4 kinderen heeft hoogstens een inkomen van 40.000 euro. Van de gezinnen met 5 of meer rechtgevende kinderen heeft 45,6% hoogstens een inkomen van 30.000 euro en slechts 14,6% een inkomen van minstens 60.000 euro.
Als we de inkomens van gezinnen vergelijken volgens de leeftijd van het oudste kind, dan stellen we vast dat gezinnen met oudere kinderen duidelijk een groter aandeel gezinnen met een hoger inkomen kennen. Het aandeel gezinnen met een beperkt inkomen blijft wel nagenoeg gelijk. Dat gezinnen met een oudste kind van 18-24 jaar het hoogste aandeel gezinnen met een hoog inkomen kennen heeft zeker ook te maken met het feit dat voor kinderen van meer dan 18 jaar het recht op een Groeipakket is gekoppeld aan bepaalde voorwaarden (zoals studies).
Er zijn ook gegevens over de inkomensverdeling op kindniveau beschikbaar dankzij gegevens van de KSZ. Omdat de meest recente gegevens nog gaan over het inkomensjaar 2019 nemen we die hier niet meer op, maar de gegevens blijven wel consulteerbaar in ons dashboard.
In het Groeipakket bestaat voor gezinnen met een beperkt inkomen een selectief systeem van sociale toeslagen bovenop de universele basisbedragen. Die sociale toeslagen werden eind 2023 toegekend aan gezinnen met een inkomen onder bepaalde inkomensgrenzen.
Eind 2023 waren er 502.553 kinderen met een sociale toeslag, een toename met 108.083 kinderen (+27,4%) ten opzichte van december 2022.
De sterke toename van kinderen met recht op de sociale toeslag is vooral toe te schrijven aan twee belangrijke uitbreidingen die beslist werden bij de Septemberverklaring 2022 en vanaf begin 2023 werden uitgevoerd:
Naast die twee belangrijke uitbreidingen door nieuwe beleidskeuzes nam het aantal kinderen met een sociale toeslag net zoals de vorige jaren ook nog toe door de gefaseerde invoering van de sociale toeslag voor kinderen uit een groot gezin met een middeninkomen (tussen 34.526,91 euro en 64.945,63 euro). De sociale toeslag is een toeslag per kind. Wanneer een gezin door gezinsuitbreiding ervoor in aanmerking komt, geldt dat ook voor de andere kinderen in het gezin.
In totaal krijgt 30,8% van de kinderen met een Groeipakket een sociale toeslag. Het aandeel lag eind 2023 het hoogst (35,4%) bij de kinderen op kleuterleeftijd. Van de 18- tot 24-jarigen met een Groeipakket ontvangt 26,5% een sociale toeslag.
Op basis van dashboards met provinciale en gemeentelijke cijfers stellen we vast dat er aanzienlijke verschillen bestaan:
In het Vlaamse onderwijs bestaan toeslagen uit het Groeipakket voor leerlingen met een beperkt gezinsinkomen. Het gaat om jaarbedragen die onder meer variëren naargelang onderwijsniveau, statuut van de leerling, gezinsinkomen en studierichting (enkel in het secundair onderwijs).
In het schooljaar 2023-2024 kregen 471.275 leerlingen die in het Vlaamse Gewest wonen een schooltoeslag. Dat zijn er 15.970 meer (+3,5%) dan in het schooljaar 2022-2023 (cijfers mei 2023). De stijging doet zich zowel in het kleuter, lager als secundair onderwijs voor.
Als we het aantal kinderen in Vlaanderen met een schooltoeslag (enkel voor die leeftijden die quasi allemaal naar school gaan) uitdrukken ten opzichte van alle kinderen gekend met een Groeipakket en/of een participatietoeslag, dan stellen we vast dat in elk van die leeftijdsklassen minstens 37% van de kinderen een schooltoeslag krijgt.
Deze cijfers zijn per leeftijdsklasse ook op lokaal niveau beschikbaar.
Gemiddeld ontvangen leerlingen met een schooltoeslag die in Vlaanderen wonen 774 euro per jaar in het secundair onderwijs, 169 euro in het lager onderwijs en 113 euro in het kleuteronderwijs. Studenten uit de opleiding Basisverpleegkunde krijgen gemiddeld een veel hoger bedrag (1.741 euro).
De uitbetaalde bedragen verschillen naargelang het onderwijsniveau, maar (behalve in het kleuteronderwijs) ook naargelang het inkomen. Er bestaan vanaf het lager onderwijs dan ook 4 bedragscategorieën. Het soort toeslagbedrag geeft een aanduiding van de hoogte van het gezinsinkomen: uitzonderlijke toeslagen zijn het hoogst en worden toegekend aan gezinnen met een erg laag inkomen dat grotendeels uit uitkeringen bestaat, volledige toeslagen worden toegekend aan gezinnen met een inkomen onder de minimumgrens van de inkomensvork, verminderde toeslagen en minimumtoeslagen worden toegekend aan gezinnen met een inkomen tussen de inkomensgrenzen.
Het aandeel leerlingen met een volledige toeslag ligt in elk onderwijsniveau rond de 40% van het totaal aantal leerlingen met een schooltoeslag. Het aandeel leerlingen met uitzonderlijke toeslagen is erg beperkt (0,3%).
In de ziekteverzekering bestaat er een systeem van een verhoogde tegemoetkoming voor personen die het financieel moeilijker hebben. Dat systeem voorziet in lagere persoonlijke bijdragen voor medische prestaties en hospitalisaties. Enerzijds heeft iedereen die bepaalde sociale uitkeringen krijgt (zoals bv. leefloon) automatisch recht op de tegemoetkoming. Anderzijds kan iedereen met een beperkt inkomen ook in aanmerking komen na een inkomensonderzoek.
In het Vlaamse Gewest heeft 15,1% van de kinderen onder de 5 jaar recht op een verhoogde tegemoetkoming in 2023. Bij 15- tot 20-jarigen loopt het aandeel op tot 19,2%.
We zien in 2023 voor elke leeftijd een stijging van het aandeel kinderen met een verhoogde tegemoetkoming. Deze stijging heeft allicht ook te maken met het feit dat de inkomensgrenzen in 2023 enkele keren werden verhoogd om te blijven aansluiten bij de consumptieprijzen en/of de evolutie van de welvaart.
In Antwerpen is het aandeel kinderen met recht op een verhoogde tegemoetkoming duidelijk groter dan in de andere provincies en heeft meer dan 1 op de 5 kinderen tussen 5 en 20 jaar recht op de verhoogde tegemoetkoming. In Vlaams-Brabant ligt het aandeel in alle leeftijdscategorieën het laagst. Het aandeel kinderen met recht op de verhoogde tegemoetkoming neemt in elke provincie toe met de leeftijd, maar de toename is groter in Limburg (12,5% bij de kinderen onder de 5 jaar, 19,7% bij jongeren tussen 15 en 20 jaar). In Cijfers op maat vind je de gemeentelijke cijfers over kinderen met een verhoogde tegemoetkoming, gesitueerd ten opzichte van andere inkomensindicatoren.
Uit de cijfers van het RIZIV blijkt dat in elke leeftijdscategorie onder de 20 jaar het aandeel kinderen in een gezin met automatisch recht lager ligt dan het aandeel kinderen in een gezin met recht na een aangetoond beperkt inkomen. Bij de 20- tot 24-jarigen zijn er wel meer personen met een automatisch recht dan na een aangetoond inkomen.
Op basis van de EU-SILC-enquête kunnen 3 indicatoren over armoede op kindniveau afgeleid worden:
De onderstaande tabel geeft de evolutie van die indicatoren weer voor de 5 meest recente SILC-enquêtes.
Er is in 2023 een verhoogd armoederisico bij 7% van de kinderen onder de 18 jaar. 9% van de kinderen leeft in een gezin waarvan de referentiepersoon stelt dat het moeilijk of zeer moeilijk is om de eindjes aan elkaar te knopen. Bij jongvolwassenen ligt het armoederisico ook op 7%, maar ligt de subjectieve indicator lager dan bij minderjarigen (7%).
4% van de minderjarigen (+/- 90.000 kinderen) bevindt zich in een situatie van ernstige materiële en sociale deprivatie. Uit de scores op de onderliggende items leiden we af dat 14% van de kinderen leeft in een gezin dat geen onverwachte uitgaven van 1.300 euro aankan en dat eveneens 14% van de kinderen geen week buitenshuis op vakantie kan. Toegang tot internet, het huis voldoende kunnen verwarmen en regelmatig een maaltijd met vlees, kip of vegetarisch alternatief gebruiken is voor veel minder kinderen (2% of minder) een probleem. Meubels kunnen vervangen, regelmatig deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten en 1 maal per maand afspreken om iets te eten of te drinken is voor ongeveer 1 op de 10 kinderen niet mogelijk.
Op al deze armoede-indicatoren scoren gezinnen met bepaalde kenmerken minder goed dan andere:
Aangezien de SILC-enquête in alle landen van de EU wordt afgenomen, kunnen we de situatie van Vlaanderen goed internationaal situeren.
Dit bestand schetst het aandeel kinderen met een verhoogd armoederisico in de EU-27-landen voor de leeftijdsgroep 0 tot 18 jaar in 2023.
Finland, Denemarken en Slovenië kennen het laagste aandeel kinderen onder de armoederisicodrempel. Roemenië kent het hoogste aandeel (29,6%), maar ook in Bulgarije en Spanje leven meer dan 1 op de 4 kinderen onder de armoederisicodrempel. Vlaanderen situeert zich bij de landen met het laagste armoederisicocijfer. Het cijfer voor België (13,2%) ligt hoger dan dat van het Vlaamse Gewest (7%). Van de EU-27-landen zijn er nog 5 landen die een lager aandeel kinderen onder de armoederisicodrempel hebben dan België.
De kansarmoede-index (per provincie, (type) gemeente en origine van de moeder) drukt uit hoe groot het aandeel kinderen van 0 tot 3 jaar in kansarmoede is ten opzichte van het totaal aantal kinderen van 0 tot 3 jaar (van die provincie, (type) gemeente of origine van de moeder).
De kansarmoede-index 2023 voor het Vlaamse Gewest bedraagt 12,11% en is licht gedaald (-0,5 procentpunt tov 2022). In Antwerpen ligt de index met 15% het hoogst, in Vlaams-Brabant het laagst met 6,7%. De kansarmoede-index daalt in elke provincie.
De kansarmoede-index bij kinderen van wie de moeder bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had, ligt met 28,1% heel wat hoger dan de 4,8% bij kinderen met een moeder van Belgische origine.
Bij de kinderen met een moeder van Belgische origine ligt de kansarmoede-index het laagst in Vlaams-Brabant (2,9%) en het hoogst in West-Vlaanderen (6,0%). Bij kinderen met een moeder van niet-Belgische origine ligt de kansarmoede-index eveneens het laagst in Vlaams-Brabant (15,1%) en het hoogst in West-Vlaanderen (33,4%).
Uit nadere analyses weten we dat er zich grote verschillen voordoen naargelang de originecluster van de moeder. De kansarmoede-index 2023 ligt het hoogst bij kinderen met een moeder van Afrikaanse origine. 27,2% van de kinderen met een moeder van Maghreb-origine groeit op in kansarmoede, bij kinderen met een moeder met een origine van een ander Afrikaans land gaat het zelfs om 42,2%. Ook van de kinderen met een moeder van Aziatische origine (maar niet Turkije) werd meer dan 4 op de 10 borelingen in kansarmoede geboren. Er zijn echter ook kinderen met een Europese herkomst die een hogere kansarmoede-index kennen. Zo wordt 19,5% van de kinderen met een moeder met een origine uit het oostelijke deel van de Europese Unie in een kansarmoedesituatie geboren.
Kansarmoede doet zich meer voor in steden dan in kleinere gemeenten. In de grootsteden wordt bijna 1 op de 4 kinderen in kansarmoede geboren, in de centrumsteden 16,2%. Kansarmoede komt veel minder voor op het platteland (7,3%).
Als we de evolutie van de index bekijken voor elke type gemeente van de VRIND-indeling, zien we dat de index vooral in de steden afneemt.
Uit de lokale cijfers leiden we af dat de index daalt in meer dan de helft van de gemeenten en in 53 gemeenten stijgt met minstens 1 procentpunt. In een klein aantal gemeenten wijzigt de index niet of amper. Daarbij mag echter niet vergeten worden dat heel wat evoluties erg beperkt zijn en dat sommige grote procentuele schommelingen betrekking hebben op wijzigingen in kleine aantallen.
De index ligt het hoogst in Mesen (32,7%), Blankenberge (28,6%) en Oostende (28,1) en het laagst in Herstappe, Horebeke, Sint-Martens-Latem, Schilde, Maarkedal en Huldenberg. Via dit dashboard vind je per provincie en gemeente meer info over de evolutie van de kansarmoede-index per origine van de moeder (Belg/niet-Belg).
Kansarmoede is ontegensprekelijk sterker aanwezig in de steden, maar kan tegelijk niet losgekoppeld worden van de origine van de moeder. 71,8% van de jonge kinderen die opgroeien in kansarmoede heeft een moeder die bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had. De niet-Belgische nationaliteiten hebben vooral betrekking op Afrikaanse nationaliteiten (inclusief Maghreb-landen; 25,5%) en Aziatische nationaliteiten (inclusief Turkije; 23,4%). 11,7% van de kinderen heeft een moeder met een nationaliteit bij de geboorte van een land uit de EU, vooral dan van een Oost-Europees land.
Er doen zich opmerkelijke verschillen voor tussen de provincies. In Antwerpen heeft 79,6% van de kinderen in kansarmoede een moeder die bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had. In West-Vlaanderen ligt dat percentage het laagst (61,4%).
De registratie over kansarmoede gebeurt – omdat kansarmoede meerdere dimensies kent – op basis van 6 verschillende criteria. Door te kijken naar de oordelen op de criteria kunnen we voor de kinderen die in kansarmoede leven aangeven op welke levensdomeinen kansarmoede zich vooral manifesteert.
Ongeveer de helft (46,5%) van de kinderen in kansarmoede heeft op 3 van de 6 levensdomeinen een minder gunstige positie. Bij 19,6% van de kinderen in kansarmoede gaat het om minstens 5 levensdomeinen. Het aandeel kinderen in kansarmoede met een minder gunstige positie op 5 of meer levensdomeinen ligt het hoogst in Oost- en West-Vlaanderen.
Voor detailcijfers op niveau van de gemeenten verwijzen we naar het lokaal dashboard.
De onderstaande figuur geeft voor de kinderen in kansarmoede aan bij hoeveel kinderen een bepaald levensdomein als onvoldoende werd beschouwd. De grafiek toont aan dat kansarmoede vooral te maken heeft met een beperkt inkomen (87,5%) en met een laag opleidingsniveau (80,2%) van de ouders. 77,7% van de kinderen heeft ouders die werkloos zijn of een precaire arbeidssituatie kennen. Meer dan de helft (57,5%) van de kinderen in kansarmoede heeft een gebrekkige huisvestingssituatie. Gezondheidsproblemen en een laag stimulatieniveau zijn de minst voorkomende criteria bij de kinderen in kansarmoede.
Uit niet-opgenomen cijfers weten we dat het aandeel kinderen in kansarmoede dat onvoldoende scoort voor voor 4 van de 6 levensdomeinen (inkomen, arbeid, opleiding en huisvesting) groter is bij kinderen met een moeder van niet-Belgische origine. Het verschil is het grootst voor het levensdomein huisvesting, wat erop wijst dat dat een groter probleem is voor kinderen met een moeder van niet-Belgische origine. We zien daarentegen ook dat het aandeel kinderen met problemen in het gezin op het vlak van gezondheid hoger ligt bij kansarme kinderen met een moeder van Belgische origine.
Uit nadere analyses weten we dat bij 57,8% van de kinderen (minstens) de 3 socio-economische criteria (arbeid, inkomen en opleiding) samen als onvoldoende beoordeeld worden.
Team Datamanagement bundelt wetenschappelijk onderzoek en datarapportering en -monitoring.