Toelichting over de cijfers over de sociale toeslag en de schooltoeslag uit het Groeipakket
- De cijfers over de sociale toeslagen en de schooltoeslagen zijn gebaseerd op de gegevens in de Groeipakketapplicatie, een toepassing die door de uitbetalingsactoren benut wordt voor het dossiersysteem en de betalingen. De gegevens worden opgeladen en verwerkt in een datawarehouse met anonieme gegevens waar Opgroeien toegang toe heeft.
- Opgroeien berekent de cijfers over de sociale toeslag enkele maanden na de betrokken rechtsperiode en wijzigt die nadien niet meer. De cijfers over de schooltoeslag worden berekend in mei. Opgroeien maakt in dashboards wel een onderscheid tussen voorlopige en definitieve cijfers. Definitieve cijfers worden pas ingeladen nadat de inkomensgegeven over het betreffende jaar zijn ontvangen en verwerkt.
- Vanaf het schooljaar 2019-2020 is de ‘schooltoelage’ vanuit het beleidsdomein Onderwijs en Vorming overgeheveld naar het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en daar geïntegreerd in het Groeipakket onder de benaming ‘schooltoeslag’ (selectieve participatietoeslag). Die overheveling ging gepaard met 3 belangrijke wijzigingen:
- De toekenning gebeurt nu automatisch aan iedereen die er recht op heeft, voorheen moesten gezinnen een aanvraag indienen.
- De toekenning gebeurt op basis van een nieuw inkomensbegrip, waarbij de inkomensgrenzen gewijzigd en verruimd werden om tegemoet te komen aan de overgang van netto naar bruto belastbaar inkomen.
- De toeslagbedragen werden selectief verhoogd.
- Voor de schooltoeslag wordt voor elk gezin bekeken of het inkomen lager ligt dan de maximumgrens die geldt voor gezinnen met die gezinslast. Voor het kleuteronderwijs wordt er een gelijk bedrag toegekend, bij de andere onderwijsniveaus zijn de bedragen hoger en variëren ze vooral naargelang de hoogte van het inkomen.
- Vanaf het lager onderwijs worden bedragen gedifferentieerd naargelang het inkomen. Per zwaarte van het gezin (uitgedrukt in een aantal punten) wordt een inkomensvork bepaald, met een minimum- en maximumgrens: Gezinnen met een inkomen onder de minimumgrens ontvangen een volledige schooltoeslag, gezinnen met een inkomen tussen de minimum- en maximumgrens krijgen een gedeeltelijke toeslag en gezinnen met een inkomen op of net onder de maximumgrens een minimale toeslag. In uitzonderlijke omstandigheden (waarbij het inkomen zeer laag is én voor 70% bestaat uit een leefloon, een inkomensvervangende tegemoetkoming of een vervangingskomen) ontvangt het kind een uitzonderlijke toeslag.
- HBO5 staat voor hoger beroepsonderwijs en situeert zich op niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur, tussen het secundair onderwijs (niveau 4) en de bacheloropleidingen (niveau 6), vandaar de afkorting HBO5. HBO5 behoort tot het hoger onderwijs, maar de HBO5-leerlingen vallen wel nog onder het schooltoeslagensysteem.
Meer info: Bedragen
Toelichting over de SILC-enquête
De EU-SILC (European Union – Statistics on Income and Living Conditions) is een enquête naar inkomens en levensomstandigheden bedoeld om zowel op Belgisch als op Europees niveau armoede en sociale uitsluiting in kaart te brengen. De indicatoren worden berekend op basis van de antwoorden van een steekproef van private huishoudens (+/- 7000 in België).
De indicatoren over kinderen in het Vlaamse Gewest werden door Opgroeien opgevraagd bij Statistiek Vlaanderen. Statistiek Vlaanderen berekende diezsa zelf.
De SILC-enquête bevat niet alleen data op kindniveau over het (beschikbare) gezinsinkomen, maar ook gegevens over een aantal niet-monetaire aspecten die erop wijzen dat het gezin om financiële redenen een aantal dingen niet heeft of niet kan doen (zoals niet op vakantie kunnen gaan, geen auto hebben …). De nadelen van de SILC-data zijn dat het aantal kinderen in de steekproef niet zo groot is, dat de steekproef niet elk jaar volledig opnieuw samengesteld wordt en dat ze gebaseerd zijn op een steekproef van huishoudens, waardoor gegevens op kindniveau minder representatief zijn. De voordelen van de SILC-data zijn dat ze het mogelijk maken om een gedetailleerd inkomen (voor en na sociale transfers en belastingen) op kindniveau vast te stellen, dat ze internationaal vergeleken kunnen worden en dat ze een aantal determinanten van een minder gunstige inkomenssituatie helder in kaart brengen. Qua determinanten gaat het onder andere over het concept werkintensiteit. Werkintensiteit wordt begrepen als het aantal maanden dat de volwassenen in dat gezin hebben gewerkt tegenover het aantal maanden dat ze hadden kunnen werken.
Meer info: SILC FAQ
Toelichting over de armoede-indicatoren op basis van de SILC-enquête
- We schetsen cijfers over het aandeel kinderen dat leeft in een gezin onder de armoedegrens. Er is sprake van ‘at-risk-of-poverty’ of verhoogd armoederisico als het gezin een gestandaardiseerd beschikbaar inkomen per persoon heeft dat lager ligt dan 60% van het mediaan beschikbaar inkomen van het land. Het mediaan beschikbaar inkomen in de SILC 2021 (inkomen 2020) was 25.736 euro per jaar. Na standaardisatie volgens de samenstelling van het gezin aan de hand van de equivalentieschaal ligt de armoedegrens (60% van de mediaan) voor een alleenstaande op 15.443 euro en voor een gezin met 2 volwassenen en 2 kinderen onder de 14 jaar op 32.430 euro per jaar. We nemen de Belgische norm omdat de fiscaliteit en de sociale zekerheid – de belangrijkste herverdelingsmechanismen – vooral federale bevoegdheden zijn.
- We spreken van ernstige materiële en sociale deprivatie als het gezin zich minstens 7 van 13 items niet kan veroorloven omwille van financiële redenen, hoewel die door de meeste mensen worden beschouwd als wenselijk of zelfs noodzakelijk om een adequaat leven te leiden. Qua items gaat het zowel om niet beschikken over een aantal goederen (zoals een eigen auto, 2 paar schoenen in goede staat, toegang tot internet) als om een aantal zaken die om financiële redenen niet mogelijk zijn (bv. huis degelijk verwarmen, onverwachte financiële uitgave van 1.100 euro kunnen betalen, jaarlijks een week buitenshuis op vakantie kunnen gaan, minstens eenmaal per maand met vrienden of familie afspreken om iets te eten of te drinken …).
- Voor gezinnen met kinderen wordt de volgende werkwijze gevolgd: Voor de volgende 7 items op huishoudniveau krijgen alle huishoudleden dezelfde score:
- Rekeningen op tijd kunnen betalen
- Een week vakantie per jaar buitenshuis kunnen nemen
- Minstens om de twee dagen vlees, kip, vis of een vegetarisch alternatief kunnen eten
- Een onverwachte uitgave kunnen doen
- Zich een eigen wagen kunnen veroorloven
- Het huis voldoende kunnen verwarmen
- Beschadigde of versleten meubels kunnen vervangen
Daarenboven wordt aan alle huishoudleden vanaf 16 eveneens gevraagd naar 6 items op individueel niveau:
- Versleten kledij vervangen door nieuwe kledij
- Twee paar schoenen in goede staat hebben
- Thuis toegang tot internet hebben
- Minstens eenmaal per maand met vrienden of familie kunnen afspreken om iets te eten of te drinken
- Regelmatig kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten
- Wekelijks een bedrag voor persoonlijke behoeften kunnen uitgeven
Kinderen tot en met 15 jaar zijn te jong om die vragen te beantwoorden. Daarom krijgen zij een score toegekend op basis van de antwoorden van de 16-plussers in het huishouden. Wanneer minstens de helft van de 16-plussers in het huishouden zich een bepaald item niet kan veroorloven, wordt er verondersteld dat de kinderen zich dat evenmin kunnen veroorloven.
Om voor kinderen geen te groot gewicht te geven aan de scores die ingevuld zijn op basis van antwoorden van 16-plussers, geldt voor hen een bijkomende voorwaarde om als (ernstig) materiaal en sociaal gedepriveerd beschouwd te worden: de huishoudens waarin zij wonen moeten zich minstens 3 van de items op huishoudniveau niet kunnen veroorloven.
- Omwille van het beperkte aantal kinderen per leeftijdscategorie nemen we enkel cijfers voor kinderen van 0 tot 18 jaar op en combineerde Statistiek Vlaanderen gegevens uit 3 SILC-enquêtes voor de berekeningen naar profielkenmerken van het gezin.
Meer info: Risico op armoede of sociale uitsluiting en SILC definities
Wat is kansarmoede en hoe registreert en berekent Opgroeien het?
Registratie kansarmoede
De kansarmoede-index wordt berekend op basis van beoordelingen door medewerkers van Kind en Gezin in gezinnen met een boreling. In concreto gaan de verpleegkundigen en gezinsondersteuners van Kind en Gezin na of er signalen zijn van kansarmoede op 6 domeinen. Het gaat om het maandinkomen van het gezin, de opleiding van de ouders, het stimulatieniveau van de kinderen, de arbeidssituatie van de ouders, de huisvesting en de gezondheid. Per levensdomein werd een ondergrens bepaald. Elk criterium wordt afzonderlijk beoordeeld. Wanneer de leefomstandigheden van een gezin bij 3 of meer van die 6 criteria zich op of onder de ondergrens bevinden, dan spreken we over kansarmoede in het gezin.
Kansarmoede is dus meer dan inkomensarmoede. Het is een multi-dimensioneel concept waarbij we de situatie beschouwen op meerdere levensdomeinen. We definiëren kansarmoede dan ook als een duurzame toestand waarbij mensen beperkt worden in hun kansen om voldoende deel te nemen aan maatschappelijk hooggewaardeerde goederen zoals onderwijs, arbeid en huisvesting.
De inschatting van kansarmoede gebeurt voor alle borelingen met wie Kind en Gezin minstens 1 contact gehad heeft. Dat zijn nagenoeg alle borelingen. In 2021 had Kind en Gezin kansarmoede beoordeeld voor meer dan 97,7% van de borelingen.
De kansarmoederegistratie gebeurt eenmalig (doorgaans in de eerste maanden na de geboorte) en moet als een momentopname beschouwd worden. De wijzigingen die zich in de daaropvolgende maanden/jaren in de levensomstandigheden van een gezin voordoen worden dus niet gecapteerd in de cijfers.
Lees meer over de toetsing van de criteria.
Berekening kansarmoede-index
De kansarmoede-index voor het Vlaamse Gewest voor jaar X wordt als volgt berekend: het aantal kinderen geboren in jaar X, X-1 en X-2 in een gezin dat leeft in kansarmoede en dat woont in het Vlaamse Gewest op 31 december van het jaar X, gedeeld door het totaal aantal kinderen geboren in die 3 jaar en dat woont in het Vlaamse Gewest op 31 december van het jaar X (in percentage)*.
Daarbij is het nuttig om te weten dat kinderen die niet in Vlaanderen geboren zijn, maar er wel wonen, toch meegeteld worden. Sinds eind 2019 is er een koppeling gelegd tussen de gegevens van Kind en Gezin en gegevens van het rijksregister zodat wijzigingen in de woonplaats van kinderen nu beter dan voorheen meegenomen zijn.
De index moet dus begrepen worden als een cijfer over de kinderen onder de drie jaar die op de laatste dag van het meest recente jaar in Vlaanderen wonen. De kansarmoede-index naar provincie, naar gemeente of naar origine van de moeder (gemeten als nationaliteit van de moeder bij haar geboorte) wordt op gelijkaardige wijze berekend.
Belangrijke info voor de interpretatie van evoluties van de kansarmoede-index
We merken dat evoluties in de kansarmoede-index vaak gebruikt worden om het succes of falen van beleid aan te duiden. Uiteraard is de kansarmoede-index een belangrijk signaal voor beleidsmakers, maar de registratie- en berekeningswijze heeft wel enkele belangrijke implicaties.
De volgende zaken moeten dan ook in het achterhoofd gehouden worden als men de index wil gebruiken om beleid te beoordelen:
- Kind en Gezin beoordeelt kansarmoede enkel voor zeer jonge kinderen. Inspanningen of trajecten die opgezet worden voor alle gezinnen/kinderen in (kans)armoede vertalen zich daarom niet (onmiddellijk) in een daling van de cijfers.
- De registratie is een momentopname, inspanningen of trajecten die in de concrete gezinnen opgezet worden, leiden niet tot een nieuwe beoordeling van de kansarmoede in dat gezin.
- De index wordt berekend op basis van de meest recente 3 geboortejaren waarbij zowel het ‘afvallen’ van de cijfers van een geboortejaar als het meetellen van de cijfers van het meest recente geboortejaar een impact kunnen hebben op de index.
- Door de ‘rollende’ berekening van de index werken kansarmoedecijfers uit een bepaald geboortejaar 3 jaar door op de index.
- Door de berekeningswijze is de index ook gevoelig voor verhuisbewegingen en voor de instroom van inwijkelingen (waar bv. lokale besturen niet altijd vat op hebben).
- Werken aan meer structurele factoren (zoals opleidingsniveau, arbeidssituatie) zal pas na geruime tijd effect hebben. Zeker het criterium opleidingsniveau valt niet altijd op korte termijn gemakkelijk aan te pakken. Veel investeringen zullen dan ook pas bij toekomstige gezinnen/kinderen tot betere kansarmoedecijfers leiden.
- Kansarmoede wordt bekeken voor 6 levensdomeinen, inspanningen die zich op andere zaken richten, zullen niet zichtbaar worden in de cijfers.
De kansarmoede-index lijkt ons dan ook minder geschikt om het succes of falen van recente beleidsinspanningen aan te tonen. De index is vooral een signaalindicator die aangeeft dat heel wat kinderen opgroeien in een minder kansrijke omgeving en dat er absoluut beleidsinspanningen nodig zijn om die groep kinderen uit kansarmoede te halen. Door zijn multidimensionele karakter en door het feit dat de beoordeling voor nagenoeg de hele populatie gebeurt, is het volgens ons ook een heel belangrijke indicator.
Wat is de VRIND-indeling van gemeenten
Op basis van de kenmerken en ligging van de gemeenten bestaat er een indeling van gemeenten in 9 clusters. Die indeling werd vroeger gehanteerd in het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Opgroeien hanteert die indeling nog steeds. Het bijbehorende document geeft aan welke gemeenten tot welk type horen.
Toelichting over de inkomensgegevens van KSZ
- De gegevens over het gezinsinkomen zijn afkomstig van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ). De KSZ heeft in het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming een wetenschappelijk verantwoord inkomensbegrip geconstrueerd door de bestanden van diverse overheidsinstellingen aan elkaar te koppelen. Het gaat dus niet om inkomensgegevens op basis van fiscale bronnen (zoals bv. het aanslagbiljet voor de personenbelasting). Het geconstrueerde inkomensconcept sluit echter wel relatief goed aan op het inkomensconcept van het Groeipakket.
- Opgroeien ontvangt op basis van een overeenkomst met de KSZ jaarlijks databestanden met anonieme gegevens over het inkomen van gezinnen met kinderen en de samenstelling van dat inkomen.
- Via het geconstrueerde inkomensconcept van de KSZ kunnen we voor elk kind weergeven wat het inkomen is van het gezin waarin het woont. Dat heeft 5 grote troeven:
- het gaat om (quasi) populatiegegevens,
- het gaat om objectieve informatie,
- het gaat om alle gekende inkomens uit arbeid (inclusief bezoldigingen bedrijfsleiders en vakantiegeld) en vervangingsinkomens (inclusief leefloon),
- de gegevens kunnen opgesplitst worden naar leeftijd en gezinsvorm,
- het aandeel van bepaalde inkomenscomponenten in het totale inkomen kan belicht worden.
- De inkomensgegevens van de KSZ kennen echter ook een aantal beperkingen:
- Het gaat ten eerste enkel over bruto belastbare inkomens (voor belastingen, maar na aftrek van de sociale bijdragen) opgebouwd uit de in onze sociale zekerheid gekende inkomsten. In welk beschikbaar inkomen het bruto-inkomen resulteert, of het reële gezinsinkomen ook bestaat uit andere inkomens (zwartwerk, inkomsten buitenlandse arbeid …) en of het inkomen volstaat om rond te komen, weten we op basis van de KSZ-gegevens dus niet.
- Ten tweede is het nadelig dat het inkomensbegrip beperkt is tot beroepsinkomsten en uitkeringen en dus geen rekening houdt met dividenden, huurinkomsten, onroerend vermogen …
- Ten derde zijn de gegevens op populatieniveau slechts beschikbaar in inkomensklassen. De precieze inkomens worden niet vrijgegeven om de anonimiteit te respecteren.
- Ten vierde gaat het om gegevens over gezinsinkomens op kindniveau, maar niet om gestandaardiseerde inkomens per kind die rekening houden met de gezinsgrootte. Het feit dat 2 kinderen tot dezelfde inkomenscategorie behoren, betekent dus niet dat zij even welvarend zijn.
- Tot slot gaat het om al wat oudere inkomensgegevens. Het duurt immers geruime tijd vooraleer alle inkomens gekend zijn en gekoppeld kunnen worden.
We vergelijken op basis van de KSZ-gegevens de inkomensverdeling op kindniveau ook tussen provincies. Het kan dat de verschillen vertekend zijn doordat de ene provincie meer kinderen heeft van wie het gezinsinkomen niet (volledig) vervat zit in het inkomensconcept van de KSZ (bv. uitgaande grensarbeiders die bij de sociale zekerheid van het buurland zijn aangesloten of kinderen van zelfstandigen die zichzelf naast een beperkt loon ook nog een dividend uitkeren), maar de verschillen zijn alvast opmerkelijk.
Meer info: Datawarehouse | Inkomensnotie