Participatie

Theoretische kaders

Je kan participatie op verschillende manieren benaderen. Deze theoretische kaders helpen je om invulling te geven aan je participatieve praktijk.
Ga snel naar...

Participatie als middel tot deelnemen en deelhebben

Participatie als democratisch uitgangspunt

Participatie is een democratisch recht dat verankerd zit in heel wat humanitaire en wetgevende nota’s. Men spreekt hier bij over de ‘participatiesamenleving’.

Het kinderrechtenverdrag, de wet op de patiëntenrechten (2002), het participatiedecreet in de sport, jeugd en socio-culturele sector (2008) en ook het decreet preventieve gezinsondersteuning …zijn voorbeelden waarin participatie als principe mee opgenomen is in het wetgevend of regulerend kader van de sector en het beleid.

Het is een fundamenteel recht van alle personen om gehoord, gezien en betrokken te worden in zaken die verband houden met hun leefsituatie.

Participatie dient dus inclusief te zijn en een mogelijkheid te zijn die gecreëerd wordt voor alle stakeholders.

In deze visie is het zoeken van beleid en organisaties naar het creëren van mogelijkheden en ruimte voor (potentiële) gebruikers om hun stem en bijdrage te leveren aan de (te ontwikkelen) praktijken een inherent gegeven van kwalitatief aanbod.

Participatie draagt bij tot een betere samenleving

Participatie creëert draagvlak voor het beleid en de uitvoering er van (legitimatie) doordat dit middels een participatief proces in dialoog met de betrokkenen mee vorm gegeven wordt  en het af gestemd is op hun noden en behoeften.

De betrokkenheid van gebruikers op het maatschappelijk gebeuren, op de dienst- en hulpverlening, vergroot. Mensen worden versterkt in het opnemen van eigenaarschap, worden aangesproken om hun talenten in te zetten, krijgen ruimte om hun mening te delen. Dit bevordert sociale cohesie en werkt empowerend.

Participatieprocessen zijn gericht op het creëren van een rechtvaardige en sociaal warme maatschappij voor iedereen.

Participatie als deelnemen of 'passieve' participatie

Mensen participeren bewust of onbewust aan heel wat netwerken of diensten. Kinderen volgen onderwijs. Jonge ouders ontvangen een verpleegkundige van Kind en Gezin op huisbezoek…

Dit kan gaan om deelnemen aan formele structuren (zoals gebruik maken van overheidsdiensten) of informele netwerken (zoals leven in een bepaalde buurt).

Participatief werken vanuit deze kijk is er dan ook op gericht om de toegankelijkheid van deze netwerken in te schatten en te vergroten. Diversiteits- en inclusie- denken is daarbij onontbeerlijk. Het beleid is alert voor signalen van gebruikers en gaat daar mee aan de slag. Men bevraagt gebruikers actief rond hun noden en wensen, hun tevredenheid over het aanbod en men toetst hun perceptie rond het bestaande en mogelijks te ontwikkelen aanbod af in een continu proces.

Acties richten zich dan op het verbeteren van de bereikbaarheid, betaalbaarheid, begrijpbaarheid, beschikbaarheid en bruikbaarheid van diensten en aanbod.  Idealiter is er weinig voorgeprogrammeerd.

Onderzoek en acties rond participatie als deelnemen focussen zich vaak op een wel bepaald domein.

  • Maatschappelijke participatie: voorbeelden hierbij zijn inburgering, bewonersparticipatie, kleuterparticipatie, cultuurparticipatie…
  • Participatie gericht op zorg: acties gericht naar en voor kwetsbare groepen als zieken, allochtonen, mensen in armoede.
  • Arbeidsparticipatie: acties rond re-activatie, sociale activering van burgers…

Een kijk op participatie die enkel uitgaat van deelnemen is vrij eenzijdig en geeft te weinig erkenning aan de eigen kracht en zelfredzaamheid van burgers en maakt weinig gebruik van hun mogelijkheden tot zelfregie die een wezenlijk aspect zijn van een participatieve samenleving.

In deze visie bundelen overheid, organisaties en gebruikers in een dynamisch proces de krachten om een kwalitieitsvol antwoord te bieden op de ervaren noden.

Participatie als deelhebben of 'actieve' participatie'

Participatie als deelhebben, waarbij men mee beïnvloedt en bepaalt, omvat drie dimensies: participatief handelen, gebruikersparticipatie en beleidsparticipatie

In het omgaan met elkaar tijdens informele of formele praktijken, is er ruimte voor dialoog en gaat men uit van de principes ‘samen weten, samen denken en samen doen’ (= participatief handelen). Vanuit een goed geïnformeerd zijn komt men tot een gedragen vraagstelling waarmee men samen aan de slag gaat. De betrokkenheid van organisaties op de noden, mogelijkheden en talenten van de doelgroepgebruikers staat centraal in elke individueel of groepscontact .

Een proces van regelmatig aftoetsen van deze noden van (potentiële) gebruikers en van de tevredenheid met de aangeboden praktijken leidt tot resultaten die meegenomen worden in het verder ontwikkelen en aanpassen van het aanbod. Er is een voortdurende betrachting van een betere afstemming op en tevredenheid van de gebruikers (= gebruikersparticipatie).  

In elke fase van het ontwikkelen van aanbod creëert men gedragenheid door de betrokkenheid van gebruikers te stimuleren, hen te bevragen en inspraak te geven in het proces, de beslissingscyclus en de uitvoer van de praktijken en/of producten. Deze komen tot stand in co-creatie tussen beleid, gebruikers en stakeholders (= beleidsparticipatie). Gebruikers leveren een wezenlijke bijdrage aan het hele denk- en handelingsproces. Het beleid en de organisaties zijn ondersteunend en faciliteren. Zij kunnen dit rechtstreeks doen of via afvaardiging (bv. Door belangenverenigingen). Ze kunnen dit doen in het kader van pro-actief aangereikte mogelijkheden passend in hun organisatieopdracht of op vraag van gebruikers (burgerinitiatieven)

De intensiteit van de participatieve dialoog, de aandacht voor inclusie en de transparantie van het proces dragen bij aan de kwaliteit van het aanbod.

Participatie en zijn componenten

Om tot volwaardige participatie van gebruikers te kunnen komen houd je er best rekening mee dat participatie een kennis- , een emotionele en een actie component heeft.

Kenniscomponent

De kenniscomponent betreft de informatie die de (potentiële) gebruiker heeft over de opdrachten, het aanbod en de dienstverlening die voor hem van belang kunnen zijn. Het gaat ook over de kennis die de gebruiker heeft over de participatiemogelijkheden.

Naarmate er bij de gebruiker meer informatie is over het aanbod is de kans groter dat hij ook gebruik maakt van het aanbod. Naarmate hij meer bekend en vertrouwd is met de inspraakmogelijkheden, zal hij makkelijker de weg vinden om actief mee te denken of spontaan feedback te geven.

Organisaties die werk willen maken van een participatief beleid staan er dan ook best bij stil hoe ze hun gebruikers kunnen bereiken. Wie heeft welke informatie nodig om zich aangesproken te voelen? Participatief werken vergt doorgedreven inspanningen om informatie te kneden tot een relevant, toegankelijk en begrijpbaar geheel. Gebruikers worden best via diverse kanalen geïnformeerd en geprikkeld om hen de kans te geven mee te doen of mee te denken.

Emotionele component

De emotionele component van participatie gaat over de drijfveren en verwachtingen van stakeholders (gebruikers en betrokken instanties). De belemmeringen en beperkingen die stakeholders ervaren, kunnen zowel motiverend als demotiverend werken op het participatieproces. In een waarderende dialoog kan men hierop inspelen.

Diensten en organisaties reflecteren best over aspecten die gebruikers verhinderen om te participeren. Hoe kan bijvoorbeeld de negatieve perceptie van een dienst omgebogen worden naar een positiever beeld? Maar het kan ook gaan over het zoeken naar andere of bijkomende vormen van inspraak om gebruikers maximaal aan te spreken. Niet iedereen voelt zich bijvoorbeeld geroepen om in een adviesraad te gaan zitten of vindt even makkelijk het online formulier om feedback te geven over een dienst of product.

Actie component

De actie component is het resultaat van doordachte (op kennis en noden gebaseerde) keuzes waarbij gedeelde inspanningen van gebruikers en organisaties leiden tot een zinvol en goed afgestemd aanbod voor de gebruikers.

Hierbij is het van belang dat gebruikers kunnen mee doen op het niveau dat ze zelf verkiezen en aansluitend bij hun eigen mogelijkheden en wensen. Een ouder die kiest voor de dienstverlening van Kind en Gezin, kiest er misschien niet voor om deze dienstverlening te becommentariëren op een online forum maar wilt hier wel met hun verpleegkundige over in gesprek gaan in functie van een verbetering van het aanbod.

Idealiter worden participatieve processen opgezet waarbij zoveel mogelijk belanghebbenden betrokken worden. Een aanbod/dienstverlening wordt gerealiseerd in een dynamische gemeenschap. Binnen die gemeenschap bevinden zich (potentiële) gebruikers van het aanbod en actoren die het aanbod organiseren en vormgeven. Stakeholders zijn alle belanghebbenden die direct of indirect betrokken zijn bij het idee, project of beleid of er invloed op kunnen hebben of er van ondervinden. Dus (potentiële) gebruikers en partners maar ook: andere burgers (niet-gebruikers), buurtbewoners, politie, de regiojournalist, de lokale middenstand, …

Bij inzet op stakeholdersparticipatie creëert men een groter bereik en een grotere betrokkenheid waardoor men een beter afgestemd aanbod kan realiseren met een groter draagvlak. Acties om de participatie te verhogen kunnen zich richten op de kernparticipanten of de feitelijke gebruikers van diensten of producten, op mogelijke nieuwe of voormalige (afhakende) gebruikers of op ruimere belanghebbenden zoals professionele, middenveld-, middenstands- of vrijwilligersorganisaties, groeperingen, actieve burgers, lokale besturen of bedrijven ...kortom iedereen die mogelijkheden kan openen om de praktijk te verbeteren, te ondersteunen of zelf een aansluitend aanbod kan leveren.

Participatie is naar buiten gericht waardoor het aanbod de vraag kan detecteren en volgen en niet andersom.

De participatieladder

Verscheidene onderzoekers hebben pogingen geformuleerd om de verschillende wijzen waarop participatie vorm kan krijgen te vatten in modellen die bruikbaar zijn voor de praktijk. Dit leidde tot de ontwikkeling van diverse – aan de doelgroep en het werkdomein aangepaste - participatieladders.

Armstein (1969) ontwikkelde als eerste een participatieladder om het debat over burgerparticipatie aan te zwengelen. De mate van participatie hangt daarbij samen met de macht die een burger heeft om in de maatschappij al dan niet mee te beslissen.

Er is sprake van non-participatie in

Fase 1 : burgers worden gemanipuleerd tot aansluiten bij een bepaald beleid of aanbod

Fase 2 : burgers worden opgevoed tot bepaald handelen

In deze fases is het doel niet burgers aan te zetten om te participeren maar eerder om machthebbers toe te laten om burgers in te voegen in en aan te passen aan het beleid.

Er is sprake van nep-participatie in

Fase 3 : burgers worden geïnformeerd

Fase 4 : burgers worden geconsulteerd

Fase 5 : burgers krijgen inspraak

In deze fases worden burgers gehoord en kunnen ze zich laten horen. Evenwel zonder macht of reële gegarandeerde impact op de besluitvorming.

Er is sprake van burgermacht in

Fase 6 : Burger wordt erkend als medebelanghebbende

Fase 7 : Burger wordt erkend als grootste belanghebbende

Fase 8 : Burger is opdrachtgever

In deze fases krijgen burgers onderhandelingsbevoegdheid tot reële macht bij het tot stand komen van beslissingen en uitvoer.

Wilcox identificeerde 5 samenhangende niveaus van deelname aan gemeenschappen. Informatie, consultatie, samen beslissen, samen handelen en ondersteunen van individuele initiatieven.  Deze vinden we grosso modo terug in de participatieladder van Edelenbos (1998).

Niveau 1 : informeren en signaleren

Beleidsmakers en organisaties informeren (mogelijke) gebruikers over hun aanbod. Dit kan formeel of informeel plaatsvinden. Ze vangen signalen op die ze registreren met het oog op het vorm geven van hun aanbod. Er is geen actieve inbreng van de gebruikers. De dienst, organisatie bepaalt het beleid. Informatie dient hierbij vlot beschikbaar en op maat van de gebruiker te zijn. De informatie kan zich tot individuen of tot groepen richten.

Methodieken : geschreven, mondelinge, gefilmde of digitale informatieverspreiding, infovergaderingen, mediacampagnes, sociale media…

Niveau 2 : consulteren of raadplegen

De doelgroepgebruikers zijn gesprekspartners. De organisatoren bepalen de agenda en verbinden zich niet aan de resultaten van de gesprekken. Procesmatig is het evenwel belangrijk dat gebruikers feedback krijgen over hoe ze hebben bijgedragen tot het eindresultaat.

Methodieken: Individuele bevraging bv. tevredenheidsenquête (schriftelijk of digitaal), interview, behoeften bevraging. Groepsraadpleging bv. focusgroepen, bevolkingsonderzoek, shadowing, klankbordgroepen met vertegenwoordigers (ervaringsdeskundigen, gezinsondersteuners, brugfiguren, straatadvocaten), methodiekendoos Ouders in Huis & Kids in Huis, spiegelgesprekken, kapstokoverleg met verschillende stakeholders. Creatieve bevraging: cliënten geven via creatieve tools feedback of inzage in hun belevingswereld bv. via (foto/film-)dagboeken, werken met persona’s, ideeënbus. Raadpleging door de doelgroep zelf. Mensen uit de doelgroep treden op als intermediair bv. peerconsultatie, meet the parents.

Niveau 3 : adviseren

Beleidsmakers creëren formele mogelijkheden om in overleg te gaan met (mogelijke) gebruikers. Hierbij krijgen ze de mogelijkheid om voorstellen te doen en problemen aan te kaarten. Het beleid bepaalt de agenda maar er is een engagement voor het vervolgtraject en wat er met de resultaten van het overleg gebeurt.

Methodieken : overlegraden en platforms, ouderraad, leerlingenraad, jongerenparlement, jeugdraad, burgerjury, ouder café, toekomstambassadeurs

Niveau 4 : co-produceren

Betrokkenen en beleid maken samen een agenda op rond de gepercipieerde problemen en noden. De gebruiker is een samenwerkingspartner in het zoeken naar oplossingen. Het beleid verbindt zich om te ondersteunen om voorgestelde oplossingen te realiseren.

Methodieken : vijf-stappen-methode, Cedes, Spark 

Niveau 5 : Mee-beslissen

Gebruikers dragen problemen en noden aan, denken mee over oplossingen en hebben beslissingsrecht. De professionele organisatie heeft een adviserende functie en voorziet mee de modaliteiten om de oplossingen tot uitvoer te kunnen brengen.

Methodieken : co-creatie, basisschakelmethodiek

Niveau 6 : Zelfbeheer

Gebruikers nemen initiatief om in hun leefcontext moeilijkheden aan te pakken. Beleid en professionele organisaties kunnen aangesproken worden voor ondersteuning (informatie, logistiek, mee-denken, financiëring…). De gebruiker kan in zelf-regie eigenaarschap opnemen en is gemotiveerd omdat hij met eigen kracht en mogelijkheden kan aanpakken wat belangrijk is voor hem maar hij staat er niet alleen voor.

Methodieken : Eigenkrachtconferentie, familienetwerkberaad

participatieladder

 

De verschillende fases suggereren dat een hoger niveau beter is maar welk niveau aangewezen is, is afhankelijk van de omstandigheden en mogelijkheden van organisaties en gebruikers. Vanuit het standpunt van de gebruiker is voornamelijk van belang dat deze zelf de vrijheid heeft om te kiezen op welk niveau hij aansluit.

Daarnaast is participatie een proces. Dit betekent dat hogere niveaus niet bereikt worden als op de eerste niveaus onvoldoende is ingezet. Mensen komen niet automatisch tot mee-beslissen of zelfbeheer als ze niet correct geïnformeerd of gehoord zijn of zijn uitgenodigd om mee-te denken.

De platte participatieladder

Bij de klassieke participatieladder suggereert het beeld van de ladder nog sterk dat de verschillende vormen van participatie een hiërarchie vormen, dat de hogere treden dus waardevoller zijn dan de lagere en dat uiteindelijk ook die hoogste treden moeten beklommen worden. Door de ladder plat te leggen wil Demos een aantal nieuwe inzichten inbrengen:

  • in deze visie kunnen mensen meteen voor eigenaarschap gaan, zonder dat ze daarvoor alle vorige fasen doorlopen hebben. Participatie is dan niet langer een proces wat stap voor stap verloopt en mensen, als ze verregaand willen mee beslissen, tot een reis binnen de organisatie verplicht;
  • alle vormen van participatie worden gehonoreerd. Voor een aantal mensen ligt het antwoord op hun vraag niet in het opnemen van eigenaarschap, soms volstaat het voor hen wanneer het aanbod toegankelijker wordt gemaakt;
  • het is niet voor iedereen even evident om eigenaarschap op te nemen, wat maakt dat dit voorstellen als ideaalbeeld een uitdaging vormt die niet voor iedereen haalbaar is.

 

Belangrijk in de visie is wel dat alle participatiekansen worden aangeboden. Mensen systematisch uitsluiten van eigenaarschap, creëert een democratisch deficit. 

de platte ladder van Demos, afbeelding overgenomen van Sociaal.net

De verschillende inspanningen tot participatie:

  • toeleiding houdt in dat je (via eigen inspanningen of via externe toeleiders) probeert zoveel mogelijk drempels naar je aanbod weg te halen;
  • vindplaatsgericht of outreachend werken brengt letterlijk het aanbod dichter naar de gebruikers;
  • bij 'bemiddeling' wordt er uitgewisseld tussen aanbod en gebruiker. Gebruikers en organisatoren gaan in informeel gesprek over het aanbod;
  • Wanneer je inspraak geeft, organiseer je formele bevragingen of evaluaties door gebruikers en verbind je je als organisator ertoe om die uitkomsten te laten richting geven aan de verdere uitbouw van je aanbod;
  • We spreken van co- creatie wanneer je van meet af aan een proces aflegt met je gebruikers om als volwaardige partners een aanbod op te zetten en uit te voeren; 
  • Gebruikers worden eigenaars wanneer ze zelf organisator en (eind)verantwoordelijke van het aanbod worden. Ondersteuning gebeurt enkel wanneer ze daar zelf om vragen.