Cijfers over taal en nationaliteit
Cijfers op maatOntdek meer over begrippen en registratie- en berekeningswijze.
Achtergrondinformatie en documentatieBegin 2024 had 12,2% van de kinderen en jongeren van 0 tot 24 jaar in het Vlaamse Gewest niet de Belgische nationaliteit (gegevens Statbel). Onder de minderjarigen zien we dat het aandeel kinderen met een andere nationaliteit hoger ligt bij jongere kinderen (12,9% bij de kinderen onder de 3 jaar tegenover 10,5% bij de 12- tot 17-jarigen).
Het aandeel minderjarigen met een andere nationaliteit evolueert nauwelijks tegenover 2023 (+0,1 procentpunt). Sinds 2015 is het wel met meer dan 3 procentpunt gestegen. Als we nog verder terugkijken, zien we dat het aandeel minderjarigen met een andere nationaliteit sinds 2003 in alle leeftijdsklassen meer dan verdubbeld is.
De provincie Antwerpen telt in 2024 het grootste aandeel minderjarigen met een andere nationaliteit (14,7%). In West-Vlaanderen ligt dat aandeel heel wat lager (9%). Oost-Vlaanderen (9,9%), Vlaams-Brabant (11,2%) en Limburg (11,8%) nemen een tussenpositie in.
Uit lokale gegevens van Statbel leiden we af dat de verschillen tussen gemeenten aanzienlijk zijn. In 3 gemeenten (Baarle-Hertog, Hamont-Achel en Lanaken) heeft minstens een derde van de kinderen niet de Belgische nationaliteit. Er zijn echter ook gemeenten waar heel wat minder kinderen met een andere nationaliteit wonen. Zo is het aandeel minderjarigen met een andere nationaliteit in 79 gemeenten lager dan 5%.
De cijfers van Statbel bevatten echter geen details over de nationaliteiten van de kinderen die niet de Belgische nationaliteit hebben. Via data van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid beschikken we wel over meer info, maar dan enkel in nationaliteitsgroepen en niet voor het meest recente jaar.
Uit de cijfers van 2021 leren we dat 59,4% van de minderjarigen met een andere nationaliteit een nationaliteit van een ander EU-land had. 25,6% had daarbij de nationaliteit van 1 van onze buurlanden en 22,9% een nationaliteit uit de groep Oost-Europese landen. De grootste groep kinderen met een niet-EU-nationaliteit komt uit Azië, niet zozeer uit Turkije (2,1%), maar wel uit de andere landen van Azië (15,7%). 3,3% van de kinderen met een andere nationaliteit had de nationaliteit van een Maghreb-land.
Bij de jongvolwassenen (18- tot 24-jarigen) met een andere nationaliteit lag het aandeel jongeren met een niet-Europese nationaliteit iets hoger (44,3%) dan bij de minderjarigen.
Op basis van meer gedetailleerde gegevens in dit dashboard stellen we vast dat er qua nationaliteit zowel provinciale verschillen als verschillen naar leeftijd van de kinderen zijn. Zo blijkt het aandeel kinderen met een Oost-Europese nationaliteit bij de jongste kinderen hoger te liggen dan het aandeel kinderen met een nationaliteit van een van de buurlanden.
Niet alle kinderen met de Belgische nationaliteit hebben die nationaliteit al van bij hun geboorte. Er zijn ook Belgische kinderen van wie de ouders een andere nationaliteit hebben en/of als eerste nationaliteit een andere nationaliteit hadden. Via al die mogelijke combinaties qua nationaliteitshistoriek kunnen we nagaan hoeveel kinderen een andere herkomst hebben. Herkomst wordt afgeleid van de eigen huidige en eerst geregistreerde nationaliteit en van de eerst geregistreerde nationaliteit van de ouder(s). Meer info over de berekeningswijze vind je op deze pagina.
De gegevens van Statbel tonen aan dat in 2024 41,9% van de minderjarigen een andere herkomst had: 30,3% was Belg met een buitenlandse achtergrond en 11,6% had een andere nationaliteit.
Over de Belgische kinderen met buitenlandse herkomst zijn meer details beschikbaar. Iets meer dan 1 op de 5 (5,7% van 30,2%) had zelf een buitenlandse eerst geregistreerde nationaliteit. De meerderheid is dus Belg vanaf de geboorte, maar heeft ouders met een andere herkomst. Daarbij komt het iets vaker voor dat beide ouders een buitenlandse herkomst hebben.
Sinds 2012 is zowel het aandeel Belgische kinderen met een buitenlandse achtergrond als het aandeel kinderen met een buitenlandse nationaliteit toegenomen.
De gegevens zijn via Statbel ook op lokaal niveau beschikbaar. Daaruit leren we dat in 46 gemeenten meer dan de helft van de minderjarigen een niet-Belgische herkomst heeft (cijfers 2024). Het aandeel minderjarigen met een andere herkomst ligt het hoogst in Machelen (83,3%), Baarle-Hertog (81,8%), Vilvoorde (80,8%), Antwerpen (78,2%) en Drogenbos (77,9%).
Het is belangrijk om op te merken dat een andere nationaliteit of herkomst op zich niet betekent dat het kind zelf gemigreerd is. Volgens Statbel is het geboorteland een betere indicator om aan te duiden of iemand al dan niet een migratiebeweging heeft gemaakt. Uit de cijfers van Statbel blijkt dat heel wat kinderen met een buitenlandse herkomst toch in België zijn geboren. Voor 2024 weten we dat 93,1% van de Belgische minderjarigen met een buitenlandse achtergrond en 46,2% van de niet-Belgische minderjarigen in België zijn geboren.
De cijfers van Statbel over herkomst bevatten echter geen details over het herkomstland of over de leeftijd van de kinderen. Via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid beschikken we wel over meer info, maar niet voor het meest recente jaar.
Uit de KSZ-cijfers over 2021 blijkt dat 26,1% van de minderjarigen een herkomst heeft van buiten de Europese Unie en dat 13% een EU-herkomst heeft. Het is duidelijk dat er onder de jongste kinderen meer kinderen met een niet-Belgische herkomst zijn dan bij de oudste leeftijdsgroepen (41% bij de kinderen jonger dan 3 jaar, 37,3% bij de 12- tot 18-jarigen en 34,6% bij de jongvolwassenen).
We zien dat de herkomst van de kinderen sterk varieert naargelang de provincie. Antwerpen kent het grootste aandeel kinderen van buitenlandse herkomst (47%). Het gaat daarbij dan vooral om kinderen van niet-EU-herkomst. In Vlaams-Brabant heeft 45,6% van de minderjarigen een andere herkomst. Limburg kent een bijna even groot aandeel kinderen van vreemde herkomst (44,1%), maar de samenstelling EU en niet-EU is er iets meer gelijkmatig dan in Antwerpen en Vlaams-Brabant. West-Vlaanderen kent het laagste aandeel kinderen met een vreemde herkomst (24,1%). Voor meer details over de herkomstlanden per provincie en per leeftijdsklasse verwijzen we naar dit dashboard.
32,1% van de kinderen geboren in 2023 had een moeder die bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had (+0,3 procentpunt). De stijgende trend die onderbroken werd door de daling in 2021 zet zich dus verder door., weliswaar niet zo sterk als bij de voorgaande stijgingen.
Net zoals bij de cijfers over de herkomst van minderjarigen en jongvolwassenen zijn er grote provinciale verschillen bij de borelingen. Antwerpen heeft het hoogste percentage borelingen met een moeder van niet-Belgische origine (38,5%). In Vlaams-Brabant gaat het om 33,4% van de borelingen. In West-Vlaanderen ligt het aandeel borelingen met een moeder van niet-Belgische origine aanzienlijk lager dan in de andere provincies (23,8%). In elke provincie, behalve Vlaams-Brabant (-0,6 procentpunt), nam het aandeel borelingen met een moeder van niet-Belgische origine toe in 2022. Sinds 2012 is de toename het sterkst in West- en Oost-Vlaanderen en in Vlaams-Brabant.
Het gaat om meer dan 180 verschillende nationaliteiten van de moeder bij haar geboorte. De meest voorkomende nationaliteiten waren Marokkaans (4,4%), Nederlands (2,3%), Roemeens (2,3%), Turks (1,7%) en Afghaans (1,7%).
Sinds 2014 zien we een duidelijke toename van het aandeel borelingen met een moeder van Roemeense, Afghaanse of Syrische origine. Sinds de uitbraak van de oorlog in Oekraïne in 2022 zien we ook een stijging van het aantal borelingen met een moeder van Oekraïense origine.
Het aandeel borelingen met een moeder van Marokkaanse en Turkse origine nam tegenover 2014 licht af.
De gegevens over de geboortenationaliteit van de moeder van borelingen ontsluiten we ook op lokaal niveau met details per ‘originecluster’. Het aandeel kinderen met een moeder van niet-Belgische origine varieert van 0% (Horebeke) tot 66,7% (Baarle-Hertog). In 12 gemeenten (waaronder Turnhout, Antwerpen en Oostende) heeft meer dan de helft van het aantal borelingen een moeder van niet-Belgische origine.
Opgroeien (Kind en Gezin) registreert zowel de taal die de moeder (voornamelijk) spreekt met de boreling als - in die gezinnen waar een tweede ouder aanwezig is –de taal die de tweede ouder (voornamelijk) spreekt met de baby.
Dat maakt het mogelijk om een sterk beeld te schetsen van de talige diversiteit in Vlaanderen. Zo kunnen we - naast de taal tussen moeder en kind - ook afleiden in hoeveel gezinnen minstens een van de ouders Nederlands of een van de landstalen met het kind spreekt. Daarnaast kunnen we afleiden in hoeveel procent van de tweeoudergezinnen beide ouders dezelfde of een verschillende taal spreken met het kind en kunnen we afleiden welke taalcombinaties in die gezinnen het vaakst voorkomen.
Naast interessante informatie voor het beleid, zijn die cijfers ook erg relevant voor dienstverleners, zoals Kind en Gezin. Zo kan nog beter ingespeeld worden op de context van elk gezin.
We benadrukken wel dat het bij de registratie gaat om de (voornaamste) taal die de ouder met het kind spreekt. Als een ouder vooral Frans of Turks met het kind spreekt, wil dat niet zeggen dat de ouder geen Nederlands (of andere taal) met het kind spreekt, laat staan dat de ouder geen Nederlands zou begrijpen of zou stimuleren. Bovendien impliceert andere talen spreken met het kind niet dat het kind helemaal niet met Nederlands in contact komt. Naast de thuiscontext komen kinderen ook elders in contact met talen. Zo leren kinderen ook taal in de kinderopvang, bij broers en zussen of bij de grootouders. De cijfers dienen dus met de nodige nuance geïnterpreteerd te worden.
Met 74,5% van de borelingen spreekt minstens 1 ouder Nederlands. Als we ruimer naar de landstalen kijken, zien we dat met 80,7% van de borelingen minstens 1 ouder Nederlands, Frans of Duits spreekt. Bij 25,5% gaat het dus om een andere taal dan het Nederlands. Bij 19,3% gaat het om andere talen dan de 3 landstalen.
Als we die 2 indicatoren op provinciaal niveau bekijken, zien we dat de cijfers variëren, maar dan vooral voor het aandeel kinderen waar minstens 1 ouder Nederlands spreekt. In Vlaams-Brabant ligt dat aandeel het laagst (60,8%), in Limburg het hoogst (84,8%). Het aandeel kinderen waarmee minstens 1 ouder een van de landstalen spreekt, varieert van 74,2% in Antwerpen tot 86,3% in Limburg.
Bij 68,6% van de kinderen geboren in het Vlaams Gewest in 2023 is de taal tussen moeder en kind het Nederlands. Bij 31,4% van de borelingen in 2023 is de taal tussen moeder en kind niet het Nederlands. Frans is de meest gebruikte andere taal (6,5%). Arabisch (4,7%) en Roemeens (2,2%) komen respectievelijk op de tweede en derde plaats.
Het aandeel borelingen met het Nederlands als taal moeder-kind is opnieuw afgenomen (-0,7 procentpunt) in 2023. Dat er in 2023 meer kinderen met een moeder van niet-Belgische origine werden geboren zal daar zeker mee te maken hebben.
Sinds 2013 zien we een duidelijke toename van het aandeel borelingen waarmee de moeder Frans, Arabisch of Roemeens spreekt.
Er zijn grote provinciale verschillen. In Vlaams-Brabant wordt met 46,3% van de borelingen door de moeder een andere taal gesproken, in Antwerpen met 33,8%. In Oost-Vlaanderen (28,1%), West-Vlaanderen (23,1%) en Limburg (21,7%) liggen die percentages heel wat lager. Het aandeel borelingen waarmee de moeder geen Nederlands spreekt is in 2023 in alle provincies gestegen, behalve in Vlaams-Brabant (daling met 0,9 procentpunt). In West-Vlaanderen nam het aandeel borelingen waarmee de moeder geen Nederlands spreekt het sterkst toe met 1,7 procentpunt toe in 2023.
In Antwerpen en West-Vlaanderen komt na het Nederlands het Arabisch het meest voor (respectievelijk 6,5% en 4,2%). In Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen is dat Frans (respectievelijk 23,7% en 5,0%). In Limburg is Turks (4,3%) na het Nederlands de meest voorkomende taal tussen moeders en borelingen.
Op gemeentelijk vlak varieert het aandeel borelingen met taal niet-Nederlands. In 22 gemeenten (waaronder veel gemeenten uit Vlaams-Brabant) spreken moeders van meer dan de helft van de borelingen een andere taal met het kind.
Wanneer we enkel de taalsituatie bekijken bij die borelingen waar er 2 ouders zijn en waar de taal van beide ouders is geregistreerd (96,1% van het totale aantal borelingen), dan kunnen we uitspraken doen over combinaties.
Bij 62% van die kinderen blijken beide ouders Nederlands met het kind te spreken. Bij 9,6% gaat het om Nederlands en een andere taal dan Frans, bij 4% spreken beide ouders Frans met het kind, bij 3,1% gaat het om een combinatie van Nederlands en Frans. Bij 19,4 spreken beide ouders een andere taal dan Frans of Nederlands met het kind.
Ook deze cijfers variëren tussen de provincies. In West-Vlaanderen ligt het aandeel borelingen in een tweeoudergezin waar beide ouders Nederlands spreken het hoogst (73,8%). In Antwerpen (58,4%) en Vlaams-Brabant (46,6%) ligt dat cijfer heel wat lager.
Heel wat kinderen groeien tegenwoordig op in een gezin waar ouders verschillende talen spreken met de kinderen. Op basis van een combinatie van de taalregistratie in tweeoudergezinnen weten we nu dat 17,4% van de borelingen met 2 ouders in zo’n situatie opgroeit.
Het gaat daarbij zowel om combinaties van Nederlands en een andere taal als om combinaties van 2 andere verschillende talen.
Wellicht is dat cijfer nog een onderschatting van de meertalige gezinscontext waarin kinderen opgroeien, want er zijn ook gezinnen waar de ouders onderling of waar de andere kinderen in het gezin nog een andere taal spreken.
In Vlaams-Brabant groeit 23,6% van de kinderen in een tweeoudergezin op in een situatie waarbij beide ouders een verschillende taal spreken met het kind, ongeacht om welke talen het gaat. In West-Vlaanderen gaat het om 8,9%.
Voor het schooljaar 2022-2023 zien we op basis van gegevens van het Departement Onderwijs en Vorming dat 24,9% van de kleuters als thuistaal niet het Nederlands heeft. Bij kinderen in het lager onderwijs is dat 22,7% en bij leerlingen in het secundair onderwijs is dat 19,3%. In de afgelopen 10 schooljaren nam het aandeel leerlingen met een niet-Nederlandse thuistaal jaar na jaar toe.
De cijfers van Opgroeien (Kind en Gezin) over het aandeel borelingen waar geen van beide ouders Nederlands spreekt met het kind liggen dus sterk in de buurt van de cijfers over het kleuteronderwijs. Dat ze verschillen is logisch, want het gaat niet om dezelfde indicator en het gaat ook om kinderen van verschillende leeftijden.
De gegevens van het Departement Onderwijs en Vorming zijn ook publiek en op lokaal niveau beschikbaar. Om een geïntegreerd beeld te kunnen schetsen van de taalsituatie van zo veel mogelijk kinderen hebben we de gegevens over de thuistaal opgeladen in het lokaal dashboard met nationaliteits-, herkomst- en taalgegevens, zodat de gegevens van Kind en Gezin én Onderwijs per gemeente bekeken en in een oogopslag vergeleken kunnen worden.
Team Datamanagement bundelt wetenschappelijk onderzoek en datarapportering en -monitoring.