Ouderschap en opvoeding ondersteunen

Behoeften van ouders op basis van de Gezinsenquête

Dit rapport brengt op basis van de in 2021 uitgevoerde gezinsenquête in kaart hoe ouders de opvoeding beleven, welke vragen of zorgen inzake opvoeding ze hebben en of ze ondersteuning gebruiken. We geven een beknopt overzicht van de algemene bevindingen en wat we daaruit leren. Daarbij aansluitend lichten we de grootste gelijkenissen en verschillen toe ten opzichte van de resultaten van de gezinsenquête van 2016.

Opvoedingsbeleving

Liever rechtstreeks naar de resultaten van de gezinsenquête?

Qua opvoedingsbeleving stellen we net zoals in 2016 vast dat bij zeer veel ouders een positief gevoel van ‘verrijking’ over opvoeden bestaat, maar dat een deel van de ouders een aanzienlijke ‘instrumentele kost’ vermeldt en dat een beperkter deel van de ouders een duidelijke impact ondervindt op zijn/haar relationeel en sociaal leven (subschaal ‘isolatie’). De gemiddelde scores verschillen amper van deze van 2016. 

Net zoals in 2016 concluderen we dat deze signalen wijzen op het belang van voldoende financiële ondersteuning voor gezinnen en op uitdagingen om een goede balans te vinden tussen de zorg voor kinderen en de eigen persoon en relatie. Dat die balans een aandachtspunt is, blijkt ook uit de vele toelichtingen die ouders daarover geven bij de vraag naar wat ze graag anders hadden willen zien en uit ander recent belevingsonderzoek (Schrooyen, 2021). 

Een beter evenwicht realiseren is een opdracht voor diverse actoren. Uiteraard hebben gezinnen zelf keuzes te maken, maar de toelichtingen van ouders onderschrijven dat we niet blind mogen zijn voor het feit dat niet iedereen dezelfde keuzemogelijkheden heeft. Overheid en werkgevers hebben ook een rol te spelen, bv. door te voorzien in een voldoende betaalbaar opvangaanbod, door flexibiliteit qua werkuren, door meer thuiswerk toe te laten of te stimuleren enz. 

Opvoedingsbelasting en tevredenheid over het verloop van de opvoeding

Hoewel de meerderheid van de ouders de opvoeding niet echt als belastend ervaart en negen op de tien ouders stellen dat ze goed in staat zijn om voor hun kinderen te zorgen, geeft een derde aan dat ouderschap moeilijker is dan hij of zij dacht en geeft een kleine minderheid aan dat hij/zij de opvoeding niet goed aankan. Een goed uitgebouwd opvoedingsondersteunend aanbod, beschikbaar voor en gekend door ouders met kinderen van alle leeftijden, én met ruimte voor informele uitwisseling tussen ouders, kan daar op inspelen (zie ook verder). Dat aanbod kan zowel digitaal, als fysiek beter uitgebouwd worden. 

Een ruime meerderheid (75,5%) kijkt tevreden terug op de opvoeding van de kinderen. Het percentage (heel) tevreden ouders lijkt wat afgenomen ten opzichte van 2016. De vele antwoorden op de open vraag of men in de opvoeding zaken liever anders had gezien, bevestigen dat een respectabel aantal ouders (31,2%) zaken betreuren, maar dat niet iedereen ontevreden terugblikt. Meest voorkomende elementen die ouders liever anders hadden gezien zijn: de opvoedingsaspecten beschikbaarheid en aanpak, het gedrag of kenmerken van de kinderen, de scheiding van de partner, het gebrek aan steun of hulp en de opstelling of bijdrage van de andere ouder. 

Vragen of zorgen over de opvoeding

Dat een ruime meerderheid van de ouders opvoeden aankan en ook tevreden is over de eigen opvoeding, betekent niet dat opvoeding een thema is waar ze niet mee bezig zijn. Hoewel drie op de tien ouders aangeven het afgelopen jaar (helemaal) geen vragen of zorgen over de opvoeding gehad te hebben, stelt 69% dat dit wel het geval was. Ten opzichte van 2016 ligt het aandeel ouders met vragen of zorgen 9,6 procentpunt hoger. Het verschil is ook significant. Aangezien de bevraging een jaar na de start van de COVID-19-pandemie plaatsvond, kan de coronacrisis een van de redenen voor deze toename zijn (bv. meer psychosociale noden, grotere alertheid en een beter zicht op moeilijkheden van de kinderen door het langer of frequenter samen thuis zijn van ouders en kinderen). Vervolgonderzoek is nodig om de evolutie van dit cijfer op te volgen. 

Uit de analyse per leeftijd van het jongste kind blijkt dat het aandeel ouders dat zich veel vragen of zorgen maakt bij de opvoeding van hun kind(eren), het grootst is bij de ouders met minstens nog een kind tussen 6 en 12 jaar. Opvallend is dat in deze leeftijdscategorie niet schoolprestaties het meest vermelde onderwerp van vragen en zorgen is, maar wel enkele emotionele en gedragsmatige onderwerpen. De cijfers liggen evenwel dicht bij elkaar.  

Hoewel school- en studieprestaties over alle respondenten heen het meest voorkomen als onderwerp van vragen en zorgen, is duidelijk dat het aanbod zich daar niet alleen op mag focussen. De meeste ouders die vragen of zorgen hebben over de opvoeding, hebben deze immers over meerdere onderwerpen. De analyse van de vermelde onderwerpen per leeftijd van de jongste/oudste kinderen kan een inspiratiebron zijn om een gepast aanbod aan ondersteuning uit te werken. Dat emotionele problemen (driftbuien, faalangst, laag zelfbeeld) vaak vermeld werden, vraagt dat gezinnen vlot toegang zouden moeten hebben tot psychosociale ondersteuning of hulp. De beschikbaarheid en betaalbaarheid van de geestelijke gezondheidszorg en de aansluiting ervan op de basisvoorzieningen vormen belangrijke uitdagingen. Voor basisvoorzieningen zoals bv. de Huizen van het Kind, denken we aan de mogelijkheden van laagdrempelige ontmoetings- en uitwisselingsinitiatieven voor en door ouders waar ouders kunnen uitwisselen over (dagelijkse) emoties of andere opvoedingsthema’s en –ervaringen. 

Gebruik professionele hulpverlening

We vroegen ouders of ze al professionele ondersteuning gebruikt hadden op het vlak van opvoeding. Bijna vier op de tien ouders heeft ooit gebruik gemaakt van hulp, steun en advies van een professional bij de opvoeding van hun kind(eren). Het cijfer voor 2016 ligt op gelijke hoogte (39%). Van die groep had 55% dat het afgelopen jaar gedaan. Wie geen gebruik maakte, stelt dat dit vooral is omdat het niet nodig was of omdat ze voldoende steun van familie en vrienden kregen. Aanbodgerelateerde factoren (zoals kostprijs, geen gepast aanbod gevonden enz.) worden zelden aangekruist als een reden voor niet gebruik. In de open vragen naar toekomstige ondersteuning en wat ze anders hadden willen zien in de opvoeding, treden deze belemmeringen iets meer op de voorgrond, zij het dat ‘geen behoefte’ nog altijd de toon zet.  

Aan de hand van een lijst ondersteuningsbronnen werd gevraagd welk aanbod ouders in de loop van het afgelopen jaar gebruikt hadden. Aangezien de vraagstelling verschilde ten opzichte van de enquête van 2016, kunnen we de scores niet zuiver vergelijken. Ruim de helft van die ouders wendt zich tot een therapeut, psycholoog, kinder- of jeugdpsychiater (51,8%). Ook al verschilt de vraagstelling, toch werd deze antwoordcategorie ook in 2016 het meest vermeld (Vancoppenolle & Dupont, 2018). 40,3% van de ouders doet beroep op het CLB of de school. Websites, brochures, boeken, webinars, apps enz. werden door 27,8% van de ouders benut. Ook richt meer dan één op de vier (27,5%) ouders zich bij vragen of problemen bij de opvoeding tot de huisarts.  

Het gebruikte aanbod verschilt naar leeftijd van de kinderen. Bij de jongere kinderen wordt Kind & Gezin het vaakst vermeld (ruim 50%). Bij oudere kinderen is dat de therapeut, psycholoog, kinder- of jeugdpsychiater (ruim 70%). Zowel de huisarts als ‘websites, brochures, boeken, webinars, apps enz. werden voor elke leeftijdscategorie door om een kleine 20% tot 50% van de ouders gebruikt.

Het is opmerkelijk dat globaal iets meer dan de helft van de ouders ondersteuning vonden bij therapeuten, psychologen en psychiaters en dat ouders deze groep van professionals ook het meest frequent als toekomstige ondersteuningsbron zien. In ander onderzoek treedt deze groep van gespecialiseerde professionals veel minder sterk op de voorgrond (28% in Lecoyer et al., in druk en in Nys, Van Leeuwen, Emmery, 2016). De vraagstelling van de bevragingen biedt geen afdoende verklaring. Uit ander onderzoek blijkt dat in de COVID-19-periode psychosociale problemen en zorgzwaarte toenam (CLB, 2022). Ook in deze editie van de gezinsenquête blijkt dat het aantal kinderen met onder meer emotionele problemen licht toegenomen is en dat ouders gedragsmoeilijkheden vaker als ‘ernstige moeilijkheden’ ervaren (Bastaits, 2023). Dat vertaalt zich evenwel niet in een meer uitgesproken gebruik van deze gespecialiseerde professionals (cf. 51,8% in 2021 tegenover 52% in 2016). Dat alles neemt niet weg dat zich de vraag stelt naar beschikbaarheid van deze professionals (cf. wachtlijsten) en of er alternatieve pistes zijn. Is er bv. niet meer nood aan minder intensieve ondersteuning die de druk op therapeuten en psychiaters kan verminderen en die ouders in een vroegere fase en minder intensief kan ondersteunen? We zien die ambitie terugkomen in de inspiratienota ‘Vroeg en Nabij’ waarin onder meer gedacht wordt aan de rol voor basisvoorzieningen zoals de Huizen van het Kind.

Bij een versterking van het opvoedingsondersteunend aanbod moet niet alleen aan professionele ondersteuning gedacht worden, maar ook aan ondersteuning en uitwisseling van ervaringen en informatie via ‘peers’. Uit andere ouderbevragingen (onder andere Nys & Van Leeuwen, 2017; Schrooyen, 2021; Vandewaerde e.a., 2019) komt immers naar voren dat ouders plaatsen nodig hebben waar ze in contact kunnen komen met andere ouders, waar ze hun twijfels en onzekerheden kunnen delen. Evenzeer belangrijk is dat op dergelijke ontmoetingsplaatsen ‘het gewone (van het) opvoeden ter sprake kan komen’ (Noens & Ramaekers, 2011, p. 18). Schrooyen (2021, p. 3) stelt in dat verband: ‘ontmoetingen en verbinding tussen ouders creëren, is waardevol’ en ‘dat het ouderschap een gedeelde zoektocht is’.

Weinig respondenten geven aan dat het gebruikte aanbod hen niet heeft geholpen. Dat is positief. Desalniettemin brengen ouders een grote variatie aan aandachtspunten  in het vizier:

  • betere afstemming op noden
  • betere ondersteuning en aanpak van problemen
  • up to date houden van informatie en adviezen
  • snellere diagnosestelling en signalering
  • lagere kostprijs en (grotere) terugbetaling
  • minder wachttijden
  • meer continuïteit in de ondersteuning.

We stellen ook vast dat ouders die zich in grotere mate zorgen maken, vaker beroep doen op professionele ondersteuning bij de opvoeding. Dat bijna 75% van de gezinnen met heel veel vragen/zorgen ook professionele ondersteuning gebruikt hebben, geeft aan dat een groot deel van de mensen die nood hebben aan ondersteuning ook de weg naar het aanbod vindt. Maar het gebruik van opvoedingsondersteuning gebeurt niet altijd of voor iedereen in het teken van concrete vragen en noden. 16% van de ouders die geen vragen had of zich geen zorgen maakte, maakt immers wel gebruik van opvoedingsondersteuning. Dit is an sich geen vreemde vaststelling. Het kan er op wijzen dat advies vragen door heel wat ouders als gewoon wordt ervaren.  
 

Gebruik sociale media

Nieuw in de gezinsenquête 2021 is de aandacht voor het gebruik van sociale media en chatgroepen die gaan over het krijgen en opvoeden van kinderen. Relatief weinig ouders (bijna één op vijf) maken hier gebruik van. Daarnaast blijkt dat sociale media en chatgroepen niet alleen gebruikt worden door ouders die geen professionele ondersteuning gebruiken, maar ook door ouders die dat wel doen. Ouders benutten een veelheid aan professionele en niet-professionele bronnen en raadplegen per leeftijdscategorie van de kinderen soms andere professionals. Belangrijk is dat ouders zich door die bronnen gehoord en ondersteund weten. 

Daarbij aansluitend blijft het belangrijk om een verscheidenheid aan werkvormen te voorzien (bv. fysiek, digitaal, uitwisselingsgericht enz.) en dat een ruime groep professionals (onder andere huisartsen, Huizen van het Kind, opvangpersonen, leerkrachten, CLB’s, therapeuten enz.) niet alleen goed geïnformeerd is over de ondersteuningsmogelijkheden, maar ouders daar ook ‘gepast’ bij kunnen brengen. 

Bovendien moet de overheid er zich van bewust zijn dat een groep ouders enkel of vooral ondersteuning haalt uit familie, vrienden, andere ouders of sociale media. Zoals eerder aangehaald, vraagt dat onder meer dat ook verder ingezet wordt op pistes om die informele uitwisseling mogelijk te maken of te bevorderen.