Wanneer spreken we van schending van het beroepsgeheim?
Het schenden van het beroepsgeheim, wanneer geen uitzondering van toepassing is, is in principe een misdrijf. Om strafbaar te zijn, moeten twee elementen bewezen worden:
- de bekendmaking van een geheim aan derden én de bekendmaking van het geheim moet opzettelijk gebeurd zijn.
- Om te kunnen spreken van een schending van het beroepsgeheim, moet er dus niet noodzakelijk schade berokkend zijn aan de betrokkene.
1. De bekendmaking aan derden
Het speelt hierbij geen rol aan hoeveel personen men de informatie doorgeeft, of op welke manier de informatie bekend gemaakt wordt (mondeling, schriftelijk, laten meelezen,… etc.).
Aan wie men gegevens doorgeeft, speelt wel een rol. Niet iedereen wordt steeds als “derde” beschouwd. De uitwisseling van vertrouwelijke gegevens met bepaalde personen wordt in bepaalde situaties toch niet als een schending van het beroepsgeheim beschouwd. Deze situaties zetten we hier op een rijtje:
De cliënt zelf
Het spreekt voor zich dat het beroepsgeheim niet geldt t.o.v. de persoon die het geheim toevertrouwde. Men kan zich dus niet beroepen op het beroepsgeheim om bepaalde informatie te verzwijgen voor de cliënt zelf.
Het gaat hier echter enkel over die informatie die de cliënt zelf met jou gedeeld heeft. Dit is een belangrijk aandachtspunt bij scheidingen. Het recht op inzage gaat enkel over informatie van de ouder die info opvraagt, niet over informatie verkregen van de ander ouder.
Ouders/voogd
Mag informatie doorgespeeld worden aan de ouders van een minderjarige cliënt?
Als uitgangspunt geldt dat alle minderjarigen, ongeacht hun leeftijd of bekwaamheid, recht hebben op privacy en op een vertrouwelijke behandeling van persoonlijke gegevens, zelfs tegenover hun ouders. Het beroepsgeheim geldt dus in principe ook t.a.v. de ouders van minderjarige cliënten!
Ouders hebben echter ook ouderlijk gezag over hun kinderen. Dit betekent dat ouders in principe alle belangrijke beslissingen betreffende de opvoeding en de opleiding van het minderjarige kind kunnen nemen. Ouders hebben vanuit hun ouderlijk gezag daarom ook recht op de nodige informatie om deze fundamentele beslissingen te kunnen nemen.
Het ouderlijk gezag heeft wel een evolutief karakter. Dit betekent dat het ouderlijk gezag minder doorweegt naarmate de kinderen ouder en bekwamer worden. Hoe ouder en bekwamer minderjarigen worden, hoe meer beslissingen ze zelf mogen nemen. Er is geen absolute leeftijd waarop een minderjarige “bekwaam” wordt geacht. Dit is een afweging die steeds opnieuw gemaakt moet worden, in het licht van de leeftijd en maturiteit van het kind en het onderwerp van de beslissing. Binnen de integrale jeugdhulp wordt wel vermoed dat een kind van 12 jaar voldoende inzicht heeft zelf beslissingen te kunnen maken.
Ouders van een onbekwame minderjarige, kunnen hun ouderlijk gezag inroepen om kennis te nemen van bepaalde informatie die door de minderjarige aan de hulpverlener toevertrouwd werd, zodat zij fundamentele opvoedingsbeslissingen kunnen maken voor hun kind.
Indien de jongere bekwaam wordt geacht een beslissing zelf te nemen, hebben de ouders de vertrouwelijke informatie over hun kind niet nodig, omdat ze die beslissing niet meer moeten nemen. Bekwame minderjarigen kunnen bijvoorbeeld zelf instemmen met buitengerechtelijke, rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, zoals hulp van het JAC of het CLB. De hulpverleners van het JAC of het CLB mogen dan ook geen informatie meer delen met de ouders.
Wanneer naast de instemming van de bekwame minderjarige, ook de instemming nodig is van de ouders, omdat de hulpverlening zich ook tot hen richt, zal men de ouders wel die informatie moeten geven waarover zij moeten beschikken om hun eigen beslissingen te kunnen nemen m.b.t. de hulpverlening. Dit geldt ook voor andere personen waartoe de hulp zich richt, zoals bv. een pluspapa in het gezin dat thuisbegeleiding ontvangt.
Vanaf het moment waarop kinderen meerderjarig worden, speelt het beroepsgeheim natuurlijk ten volle tegenover hun wettelijke vertegenwoordigers.
Op zoek naar ondersteunend materiaal om het over beroepsgeheim te hebben met je cliënten?
Tip!
Je moet als hulpverlener steeds zorgvuldig omgaan met je vertrouwensrelatie die je in staat stelt om de hulp te verlenen. Ook wanneer je in principe informatie mag delen met de ouders, moet je een afweging maken of dit de juiste keuze is. Dit is niet altijd makkelijk. Wat beslis je bij een vijftienjarig meisje dat een abortus overweegt en niet wil dat je haar ouders hierover inlicht? Of bij een veertienjarig meisje dat een jaar geleden verkracht werd en niet wil dat haar ouders dit te weten komen?
Bij het afwegen van het al dan niet doorbreken van je beroepsgeheim tegenover de ouders spelen een aantal elementen een rol:
- is de hulpverlening gestart op vraag van de minderjarige of op vraag van de ouders? Wat is de mate van betrokkenheid van de ouders bij de hulpverleningssituatie?
- Is de informatie voor hen relevant? Welke informatie is nodig voor hen om fundamentele opvoedingsbeslissingen te nemen?
- Is het meedelen van deze informatie noodzakelijk om een goede hulpverlening te bieden?
Als hulpverlener draag je hier heel wat verantwoordelijkheid. Je kan rond deze afweging best overleg plegen met je collega’s of leidinggevende.
Behandel hierbij een vraag van ouders om informatie met evenveel respect als de vraag van een minderjarige om geheimhouding. Wanneer je niet kan ingaan op de vraag van de ouders, leg je hen het belang van de vertrouwensrelatie uit: je probeert niet jezelf af te schermen maar het vertrouwen van je minderjarige cliënt te beveiligen.
Vertrouwenspersoon in de jeugdhulp
Art. 31 §2 van het Decreet integrale jeugdhulp stelt dat de vertrouwenspersoon van de jongere als vast aanspreekpunt fungeert voor de jongere doorheen het hele hulpverleningstraject, zolang die jongere dit wenselijk vindt.
Deze persoon kan het mandaat krijgen van de jongere om op elk ogenblik jeugdhulpaanbieders aan te spreken, de belangen van de jongere te verdedigen, bemiddeling en overleg op te starten, en de situatie op te volgen.
De vertrouwenspersoon zal ook steeds op de hoogte gebracht worden van beslissingen over de jeugdhulp. Men kan dus zijn beroepsgeheim doorbreken om vertrouwelijke informatie m.b.t. de jeugdhulp met de vertrouwenspersoon van de jongere te bespreken wanneer deze hiermee akkoord ging.
Ter verduidelijking
Wanneer een minderjarige of meerderjarige cliënt een vertrouwenspersoon aanduidt om hem bij te staan in de jeugdhulp, heeft deze vertrouwenspersoon beroepsgeheim.
Soms willen kinderen of jongeren liever een beroep doen op een vertrouwensfiguur of steunfiguur dan op een ‘formele’ vertrouwenspersoon om hen te ondersteunen. Deze zal niet over dezelfde mogelijkhedenen rechten beschikken als een officiële vertrouwenspersoon, en heeft ook geen beroepsgeheim. Hulpverleners kunnen daarom niet zomaar vertrouwelijke informatie bespreken in aanwezigheid van elke steunfiguur.
Vertrouwenspersoon in gezondsheidszorg
Art. 7 Wet Patiëntenrechten stelt op een gelijkaardige manier dat elke patiënt kan vragen om informatie m.b.t. zijn gezondheidszorg eveneens aan een door hem aangewezen vertrouwenspersoon mee te delen, of zelfs zijn recht op informatie door de vertrouwenspersoon te laten uitoefenen.
2. Intentie
De bekendmaking moet opzettelijk gebeurd zijn
Hiermee wordt bedoeld dat de informatie niet per ongeluk gedeeld wordt, maar dat de hulpverlener bewust beslist de informatie te delen. De hulpverlener wordt verondersteld te weten wat wel of niet geheim is: niet weten dat iets vertrouwelijke informatie is, is geen rechtvaardiging voor een schending van het beroepsgeheim.
Ter verduidelijking
Wanneer informatie bekend raakt of openbaar gemaakt wordt door onvoorzichtigheid of overmacht, is er geen sprake van een schending van het beroepsgeheim. Wanneer men bv. per ongeluk een boekentas met daarin vertrouwelijke informatie laat staan op de trein, of wanneer men gehackt wordt, is er geen sprake van het opzettelijk bekendmaken van vertrouwelijke informatie.
Wel kan in dit geval sprake zijn van een burgerrechtelijke fout, die eventueel aanleiding kan geven tot schadevergoeding.