De noodtoestand
De noodtoestand is een door de rechtspraak ontwikkelde rechtvaardigheidsgrond.
Onder een noodtoestand verstaat men een situatie waarin het overtreden van strafrechtelijke bepalingen het enige middel is om andere, meer belangrijke, door de wet erkende waarden of belangen te vrijwaren.
Om van een noodtoestand te kunnen spreken, moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan:
- er moet een daadwerkelijk, ernstig en acuut gevaar dreigen
- het belang of de waarde die men wil beschermen minstens van gelijke waarde zijn als het belang of de waarde uit de bepaling die men wil schenden
- het doorbreken van het beroepsgeheim moet de enige mogelijkheid zijn om het gevaar af te wentelen.
Wanneer de psychische of fysieke integriteit van personen ernstig, daadwerkelijk gevaar loopt, mag men zijn beroepsgeheim doorbreken als dit de enige manier is om de persoon te helpen. Men mag dan derden (de politie, parket, ouders, leerkracht,etc.) bij de situatie betrekken die beter geschikt zijn om het gevaar aan te pakken dan de drager van het beroepsgeheim.
Ter verduidelijking
Wanneer een zestienjarige jongen een hulpverlener laat weten dat hij van plan is om zich later op de dag van het leven te beroven, kan de hulpverlener zijn beroepsgeheim doorbreken om dit te proberen verhinderen. Er is in dat geval sprake van een daadwerkelijk, acuut gevaar en dus van een noodtoestand. De bescherming van het leven van de jongen is in dat geval een hoger rechtsgoed dan het bewaren van het beroepsgeheim.
Aangezien de jongen in deze casus bovendien in ‘groot gevaar’ verkeert, zal men zelfs verplicht zijn om te handelen, en eventueel om zijn beroepsgeheim te doorbreken om zich niet schuldig te maken aan het misdrijf ‘schuldig hulpverzuim’.
Cliënt is slachtoffer van een misdrijf
Volgens vaste cassatierechtspraak is er geen schending van het beroepsgeheim indien een hulpverlener strafbare feiten waarvan zijn cliënt het slachtoffer is, meedeelt aan het parket of aan gerechtelijke politie.
De slachtofferrechtspraak vormt een autonome rechtvaardigingsgrond die – anders dan de noodtoestand – ook zonder ernstig, acuut gevaar voor personen kan worden ingezet.
De toestemming van het slachtoffer is geen voorwaarde. Een hulpverlener kan aangifte doen bij het parket, zelfs al weet of wil het slachtoffer dat niet. Er zal echter wel steeds een belangenafweging dienen te gebeuren tussen het belang van de cliënt en de eventuele schadelijke gevolgen die een bekendmaking zou kunnen teweegbrengen. De aangifte van een misdrijf zal in sommige gevallen wel mogelijk, maar toch niet wenselijk zijn.
Misdrijven gepleegd op minderjarige of kwetsbare personen
Art. 458bis van het Strafwetboek is een wettelijke verankering van een specifieke soort noodtoestand. Het artikel voert de mogelijkheid in om het beroepsgeheim te doorbreken en de procureur des Konings in te lichten wanneer bepaalde misdrijven werden gepleegd op een minderjarige of op bepaalde kwetsbare personen.
Het gaat om onder meer om kindermishandeling, mensenhandel (zoals tienerpooierschap), alle soorten niet-consensuele seksuele handelingen, aanzetten tot ontucht of prostitutie, opzettelijk doden en toebrengen van lichamelijk letsel, genitale verminking, verlating van een minderjarige, onthouden van voedsel en verzorging,...etc.
Kwetsbare personen zijn bejaarde personen, zieken, zwangere vrouwen, slachtoffers van partnergeweld, of personen met een lichamelijke of mentale handicap.
Opgelet: deze uitzondering laat enkel toe om feiten rechtstreeks te melden aan de procureur. Het is niet toegelaten om de informatie te delen met politie.
Volgende voorwaarden moeten vervuld zijn om de procureur te mogen inlichten:
- De drager van het beroepsgeheim moet voldoende aanwijzingen hebben om redelijkerwijze te kunnen beslissen dat een misdrijf vermeld in art.458bis al gepleegd werd
- Het slachtoffer van dit gepleegde misdrijf is een minderjarige of een kwetsbare persoon
- Er is op het moment van de melding nog steeds sprake van:
- Een ernstig, dreigend gevaar voor de fysieke of psychische integriteit van het slachtoffer van het misdrijf zelf OF
- Een gewichtig en reëel gevaar voor andere potentiële slachtoffers minderjarigen of kwetsbare personen
- De drager van het beroepsgeheim mag niet in staat zijn om deze integriteit zelf of met hulp van anderen te beschermen.
Deze laatste voorwaarde wordt ook wel het subsidiariteitsbeginsel genoemd: men moet in eerste instantie binnen de hulpverlening naar oplossingen zoeken bijv. Door een aanmelding bij een gemandateerde voorziening te doen.
Art. 458bis Sw. voorziet in een meldingsrecht en geen meldingsplicht. Het verwittigen van de procureur des Konings is dus niet verplicht, maar als men weet dat iemand in groot gevaar verkeert, zal men natuurlijk wel iets moeten ondernemen om deze persoon te helpen, anders pleegt men schuldig hulpverzuim.
TIP
Twijfel je of een aangifte bij de procureur gerechtvaardigd zou zijn? Dan kan je steeds de procureur opbellen en de casus eens anoniem aftoetsen. Het is hierbij zeer belangrijk nog geen informatie te geven die ervoor kan zorgen dat betrokkenen in de casus geïdentificeerd kunnen worden. De procureur kan dan samen met jou bekijken of een melding gerechtvaardigd kan zijn onder één van de vorige uitzonderingsgronden.
Verontrusting Integrale Jeugdhulp
Wanneer een hulpverlener wordt geconfronteerd met een situatie van verontrusting, zijn er diverse instrumenten ter beschikking om op gepaste wijze met de verontrusting te kunnen omgaan.
Het Decreet Integrale Jeugdhulp rekent in de eerste plaats op de individuele jeugdhulpaanbieder om zelf aan de slag te gaan met verontrusting alvorens een beroep te doen op gespecialiseerde actoren of een melding te maken bij een gerechtelijke instantie.
Indien een jeugdhulpaanbieder de gemotiveerde inschatting maakt dat hij zelf niet langer de ontwikkelingskansen of integriteit van de minderjarige of het gezin waartoe hij behoort kan garanderen, kan hij zich richten tot een Vertrouwenscentrum Kindermishandeling of Ondersteuningscentrum Jeugdzorg. Dit kan de vorm aannemen van een consult bij een gemandateerde voorziening of, in geval van blijvende ongerustheid, van een aanmelding.
In principe moeten cliënten geïnformeerd zijn over deze melding of consultvraag en moet een teamoverleg hebben plaatsgevonden dat leidt tot een gemotiveerd vermoeden van maatschappelijke noodzaak. Een gemandateerde voorziening kan in het kader van een aanmelding wel persoonsgegevens verwerken zonder de voorafgaande instemming van betrokken cliënten indien dit in het belang is van de minderjarige en noodzakelijk om een verontrustende situatie te onderzoeken.
Volgens art. 76 Decreet integrale jeugdhulp kan men zijn beroepsgeheim doorbreken om informatie door te geven aan de gemandateerde voorzieningen in kader van een aanmelding of onderzoek naar een verontrustende situatie.
Schuldig verzuim
Ook het ‘schuldig verzuim’ kan iemand onder bepaalde omstandigheden zijn beroepsgeheim doen doorbreken. Art. 422 Sw. voert immers de verplichting in om hulp te verlenen aan een persoon die in actueel en reëel gevaar verkeert. Wanneer iemand niet zelf kan helpen, moet de tussenkomst van derden gevraagd worden. Hierbij kan het nodig zijn dat bepaalde vertrouwelijke informatie doorgegeven wordt. In dat geval zal men zijn geheimhoudingsplicht dus moeten afwegen tegen de noodzaak van het afwenden van een onmiddellijk groot gevaar.
De bepaling omtrent schuldig hulpverzuim houdt geen verplichting in om het beroepsgeheim te doorbreken door inschakeling van gerechtelijke instanties. De betrokkene kan ook op een andere manier helpen, bijvoorbeeld door andere hulpverleners in te schakelen. De wettelijke bestanddelen van het misdrijf schuldig verzuim zijn:
- Er is sprake van een noodtoestand of constant, acuut en reëel gevaar
- Verzuim om hulp te verlenen: een persoon die zelf die toestand heeft vastgesteld of aan wie de toestand is beschreven door degenen die zijn hulp inroepen verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen;
- Opzet: het bewust verzuimen hulp te bieden, volstaat. Men moet niet zelf schade willen berokken.
- De verplichting om hulp te verlenen geldt enkel indien men kan helpen zonder gevaar voor zichzelf of voor anderen.
Artikel 422bis Sw. geldt niet enkel ten aanzien van hulpverleners, maar is van toepassing op elke burger. Het is wel zo dat voor personen die professioneel hulp verstrekken, verwacht wordt dat zij beter in staat zijn om een gevaarsituatie in te schatten en dat zij beter op de hoogte zijn van het bestaande hulpverleningsaanbod.
Casusoverleg met oog op bescherming fysieke op psychische integriteit
Het artikel 458ter van het Strafwetboek voert een uitzondering in om casusoverleg mogelijk te maken georganiseerd met het oog op:
- de bescherming van de psychische of fysieke integriteit van personen; of
- ter voorkoming van terroristische misdrijven of misdrijven gepleegd in het raam van een criminele organisatie.
Het overleg moet bovendien georganiseerd worden krachtens een wet, decreet of ordonnantie, of met de gemotiveerde toestemming van de procureur des Konings. Er kan verwezen worden naar de praktijk van casuscoördinatie of ketenaanpak. Bij deze multidisciplinaire samenwerking werken justitie, politie, protectionele en hulpverlenende actoren casusgericht samen om taken en doelstellingen op elkaar af te stemmen.
Voorbeelden hiervan zijn casusoverleg – en coördinatie binnen de Family Justice Centers, IFG centra, Lokale Integrale Veiligheidscellen ter voorkoming van terroristische misdrijven, of ketenaanpak jeugddelinquentie.