Kinderen die in Vlaanderen opgroeien, krijgen over het algemeen voldoende kansen om Nederlands te horen en te gebruiken. Nederlands is meestal de dominante taal in Vlaanderen. Veel kinderen horen die taal al op jonge leeftijd in de opvang of in hun brede omgeving (bv. speelplein, supermarkt, consultatiebureau…) en later ook op school, in gesprekken met vriendjes en broers of zussen. We moeten ons dus minder zorgen maken over het Nederlands dan over andere talen.
Als het niet interessant is voor een kind om een taal te spreken (bv. geen interessante contacten of activiteiten in die taal), dan zal het kind die taal steeds minder gebruiken en dus ook minder beheersen. Of als er niet genoeg (bijkomende) ondersteuning is voor de thuistalen, bestaat het risico dat kinderen deze taal of talen niet voldoende zullen beheersen en/of gebruiken, ook al is dit de (enige) taal waarin ze thuis worden opgevoed. Dikwijls begrijpen kinderen deze thuistaal of -talen wel, maar verkiezen ze het gebruik van slechts één taal; meestal is dat het Nederlands.
Een goede ondersteuning van de verschillende (thuis)talen door leer- en oefenkansen is dus een vereiste voor actieve meertaligheid. Kinderen moeten de thuistalen vaak genoeg horen en gebruiken. Dat kan in het gezin zelf, maar ook in de opvang, op school...
Ook professionals kunnen hierin een rol spelen. Zelfs als ze de thuistaal van het kind niet spreken of begrijpen, kunnen ze het kind aanmoedigen om die taal te gebruiken. Dat kan bijvoorbeeld door te vragen hoe je iets zegt in de thuistaal, door enthousiast te reageren als het kind iets zegt in de thuistaal en door waardering voor de thuistaal te tonen.
Professionals kunnen de verschillende thuistalen een plaats geven in hun organisatie. Door de talen bijvoorbeeld een plaats te geven in de ruimte (bv. ‘welkom’ in verschillende talen) of door meertalige gezinnen te laten voorlezen in hun taal.