Sinds de regionalisering van de gezinsbijslagen in het kader van de Zesde Staatshervorming zijn de bevoegdheden voor de ondersteuning van kinderen met een specifieke ondersteuningsbehoefte grotendeels samengebracht binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. De Vlaamse overheid heeft daardoor de mogelijkheid om de (financiële) ondersteuningsmaatregelen voor kinderen met zorgbehoeften intersectoraal te harmoniseren. Om hierin verdere stappen te zetten, werd dit project opgestart om volgende onderzoeksvragen te beantwoorden:
Dit onderzoek is gebaseerd op een unieke koppeling van administratieve gegevens van diverse instanties.
De anonimisering en de koppeling van de gegevens gebeurde door Statbel, op basis van de opgestelde verwerkersovereenkomst.
De koppeling gebeurde op populatieniveau voor de bevolking van kinderen en jongeren (0-20 jaar) die op 1 januari 2020 in Vlaanderen woonden. De ondersteuning werd bekeken voor het jaar 2019, al werd er voor de ondersteuning via materiële hulpmiddelen en aanpassingen een ruimere periode gehanteerd.
Doordat er socio-economische gegevens werden opgevraagd voor alle kinderen, kon het profiel van kinderen die gebruik maken van een of meerdere Vlaamse ondersteuningsmaatregelen vergeleken worden met dat van een controlegroep van kinderen die geen gebruik maken van de Vlaamse ondersteuningsmaatregelen.
Op basis van de gegevens over het gebruik van de Vlaamse ondersteuningsmaatregelen en de wachtlijst voor een multifunctioneel centrum van het VAPH concluderen de onderzoekers dat er 50.113 kinderen en jongeren (dat is 3,3% van de populatie) een of meerdere Vlaamse ondersteuningsmaatregelen (willen) benutten. Het is mogelijk dat de groep kinderen met zorgbehoeften groter is, want niet alle kinderen met zorgbehoefte maken ook (al) gebruik van deze financiële en zorgondersteuning.
Ongeveer 85% van de kinderen met zorgbehoeften ontving de zorgtoeslag, ongeveer de helft maakte gebruik van het VAPH en ongeveer één op zes ontving het zorgbudget voor personen met een handicap. Bij de drie andere ondersteuningsmaatregelen lagen de aandelen in het gebruik steeds lager dan 10%.
Ongeveer de helft van de kinderen met zorgbehoeften maakte slechts van één ondersteuningsmaatregel gebruik, voornamelijk de zorgtoeslag of ondersteuning of hulpmiddelen van het VAPH. De andere helft van de kinderen combineerde verschillende ondersteuningsmaatregelen met elkaar in de loop van hetzelfde jaar. Vooral de zorgtoeslag, ondersteuning of hulpmiddelen van het VAPH en het zorgbudget voor personen met een handicap werden gecombineerd gebruikt. Slechts 0.6% van de kinderen met zorgbehoeften maakte van alle ondersteuningsmaatregelen gebruik.
Kinderen met een intensieve ondersteuningsnood maakten vaker gecombineerd gebruik. Het ging hier om kinderen met een hoger puntenaantal op de zorgtoeslag, kinderen die gebruik maken van niet-rechtstreeks toegankelijke hulp van het VAPH en kinderen die meerdere handicaptypes hebben. De gegevens lieten echter niet toe om voor alle kinderen de aard en de ernst van de zorgbehoeften vast te stellen.
Zevenenhalf procent van de kinderen met zorgbehoeften stond op de wachtlijst voor (bijkomende) ondersteuning van een multifunctioneel centrum van het VAPH. Slechts 1% van de kinderen met zorgbehoeften stond uitsluitend op de wachtlijst en maakt geen gebruik van andere ondersteuningsmaatregelen, de overige 6,5% stonden op de wachtlijst, maar maakten ook al gebruik van één of meerdere andere ondersteuningsmaatregelen.
Kinderen met zorgbehoeften woonden vaker in een gezin met een kwetsbare sociaaleconomische achtergrond dan kinderen zonder zorgbehoeften. Ze woonden vaker bij alleenstaande ouders, bij laag- en gemiddeld geschoolde ouders en in werkarme of eenverdienersgezinnen. Ze hadden daarentegen minder vaak een migratieachtergrond en een inkomen in de armste 10% van de Vlaamse bevolking. De reële levenstandaard van gezinnen met kinderen met zorgbehoeften werd echter vertekend omdat het inkomen geen rekening houdt met de extra kosten waarmee deze gezinnen worden geconfronteerd (zie project referentiebudgetten), terwijl het inkomensconcept de financiële ondersteuning die bedoeld is om tegemoet te komen aan de hogere kosten wel meerekende. Zonder de directe financiële ondersteuning zouden kinderen met zorgbehoeften oververtegenwoordigd zijn in de volledige onderste helft van de inkomensverdeling in vergelijking met kinderen zonder zorgbehoeften. 60.4% tot 97.1% van de kinderen met zorgbehoeften uit een bepaald inkomensdeciel komt terecht in een hoger inkomensdeciel terechtzodra alle financiële ondersteuning werd meegenomen in het gezinsinkomen.
Kinderen die ondersteuning of hulpmiddelen van het VAPH gebruikten en kinderen die het zorgbudget voor personen met een handicap ontvingen, hadden vaker een kwetsbaarder sociaaleconomisch profiel hebben dan kinderen die de zorgtoeslag ontvingen.
De administratieve gegevens toonden dat 16% van de kinderen met zorgbehoeften de zorgtoeslag niet gebruikte. Minstens vier op tien van deze niet-gebruikers hadden een vastgestelde intensieve ondersteuningsnood en konden tot de ‘sterke indicatie non-take up’ groep worden gerekend. De niet-gebruikers waren voornamelijk kinderen met gedrags-, emotionele of psychische stoornissen. Ze hadden bovendien een zeer kwetsbaar sociaaleconomisch profiel, vooral de kinderen die tot de ‘sterke indicatie non-take up’ groep behoorden.
De onderzoekers formuleerden drie beleidsaanbevelingen:
Ten eerste zou het aandeel kinderen met (administratief vastgestelde) zorgbehoeften en het (gecombineerd) gebruik van ondersteuningsmaatregelen voor kinderen met zorgbehoeften gemonitord kunnen worden door de koppeling van administratieve gegevens regelmatig te herhalen.
Ten tweede zouden de administraties gegevens omtrent de aard van de zorgbehoeften voor alle kinderen met zorgbehoeften op een vergelijkbare manier kunnen registreren en/of delen zodat een beter inzicht kan verkregen worden in welke kinderen (gecombineerd) gebruik maken van de Vlaamse ondersteuningsmaatregelen gericht op kinderen met zorgbehoeften.
Ten derde moet het (mogelijke) niet-gebruik van de zorgtoeslag worden aangepakt. Om dit niet-gebruik aan te pakken moet de informatieverstrekking over het bestaan en de toekenningscriteria van de zorgtoeslag worden verbeterd. De toekenning zou voor de kinderen met een vastgestelde intensieve ondersteuningsnood deels geautomatiseerd kunnen verlopen. Daarnaast lijkt een herziening van het beoordelingsinstrument nodig omdat kinderen met gedrags-, emotionele of psychische stoornissen minder goed gevat worden. Bovendien houdt het huidige beoordelingsinstrument rekening met de therapieën die kinderen effectief gebruiken. Dit kan een onderschatting zijn van de therapieën die minimaal noodzakelijk zijn om hun groei en ontwikkeling te stimuleren omdat de organisatie van deze minimaal noodzakelijke therapieën niet altijd financieel of praktisch haalbaar is voor gezinnen