Internationaal vergelijkend onderzoek naar de kind-begeleider ratio in formele opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar en de bijhorende modaliteiten en randvoorwaarden.
Dit onderzoek werd uitgevoerd in navolging van één van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie over de kinderopvang:
“Verlaag de maximale kind‐begeleider ratio, op basis van een benchmark van de ons omliggende landen en wetenschappelijk onderzoek, met een differentiatie naar leeftijd, en zet een tijdspad uit om dit te realiseren. Verzeker hierbij de financiële leefbaarheid voor de verschillende opvangtypes en subsidietrappen en de betaalbaarheid voor de ouders.” (Commissieverslag, 2022, p.17-18)
Deze benchmarkstudie moest een actueel internationaal-vergelijkend zicht opleveren van de ratio's en bijbehorende modaliteiten in andere landen zodat de Vlaamse Overheid geïnspireerd kon worden om onderbouwde beleidskeuzes te maken. De financiële implicaties werden in een ander onderzoek belicht.
In totaal zijn er 10 landen geselecteerd, waaronder Nederland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Noorwegen, Finland, Litouwen, Duitsland (deelstaat Berlijn), Estland, Vlaanderen en Wallonië.
Voor deze studie werd een schriftelijke bevraging en een documentanalyse uitgevoerd voor alle landen, terwijl voor een diepgaandere analyse interviews zijn gehouden met vijf landen: België (zowel Vlaanderen als Wallonië), Nederland, Frankrijk, Ierland en Noorwegen.
De kind-begeleider ratio in de groepsopvang in Vlaanderen is het hoogst, met maximaal 9 kinderen per begeleider (of 8 kinderen als er slechts één begeleider aanwezig is). In andere landen varieert de kind-begeleider ratio tussen maximaal 3 en 8 kinderen per begeleider.
Deze studie toont aan dat er veel variatie bestaat in de ratio in andere landen en dat verschillende factoren worden overwogen bij het bepalen ervan.
De definitie van de kind-begeleider ratio en welke begeleiders worden meegeteld, verschillen tussen de landen. In sommige landen wordt de ratio gebaseerd op het niveau van een leefgroep, terwijl andere landen kijken naar het niveau van de opvanglocatie. In alle onderzochte landen worden alleen begeleiders die direct met kinderen werken, meegeteld.
In Vlaanderen is de wettelijke maximale groepsgrootte het hoogst, namelijk 18 kinderen in één leefgroep, terwijl andere landen variëren tussen 6 en 16 kinderen. Verschillende landen hanteren differentiatie in groepsgrootte op basis van de leeftijd van de kinderen en maken onderscheid tussen horizontale en verticale leefgroepen, waarbij lagere groepsgroottes gelden als er jongere kinderen aanwezig zijn. Bovendien worden in bepaalde landen kinderen met specifieke ondersteuningsbehoeften zwaarder meegewogen in integratiegroepen, terwijl speciale groepen met uitsluitend specifieke ondersteuningsbehoeften lagere wettelijke maximale groepsgroottes kennen.
In Vlaanderen mogen onthaalouders meer kinderen onder de 3 jaar opvangen dan in andere landen, namelijk 8 kinderen per onthaalouder, terwijl dit varieert van 4 tot 5 kinderen in andere landen. De vastgestelde maximale aantallen kinderen per onthaalouder variëren per land en houden rekening met factoren zoals leeftijd, groepssamenstelling en opvanglocatiegrootte. In bepaalde landen gelden er ook specifieke uitzonderingsregels.
Deze studie benadrukt de aanbeveling om de kind-begeleider ratio te verlagen met aandacht voor praktische haalbaarheid, om de maximale groepsgrootte te verlagen en rekening te houden met de leeftijd van kinderen en met kinderen met specifieke ondersteuningsbehoeften.
Daarnaast wordt aanbevolen om de frequentie van kwaliteitstoezicht en -monitoring vast te leggen en te verhogen en te investeren in preventieve maatregelen. Het is ook belangrijk om te blijven investeren in professionalisering, loopbaanontwikkeling, verbeterde loon- en arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, en om maatschappelijke erkenning en waardering voor kinderbegeleiders te bevorderen.